In historisch Palestina voltrekt zich momenteel een tweede Nakba. Het genocidale geweld van het Israëlische bezettingsleger kan zich meten met de eerste Nakba van 1948, waarbij zionistische kolonisten meer dan 700.000 Palestijnen van hun land verdreven. Ondanks reusachtige militaire krachtsverschillen, zetten Palestijnen hun vrijheidsstrijd al decennialang voort. Hoe ziet deze traditie van Palestijns verzet eruit?

Palestijnen hebben zich sinds de bloedige stichting van Israël in 1948 op allerlei manieren verweerd tegen hun onderdrukking. Keer op keer valt Israël tegenbewegingen op genadeloze wijze aan, terwijl het – gesteund door zijn trouwe bondgenoot de Verenigde Staten – de Palestijnse bevolking stelselmatig besmeurt en verdacht maakt.

Het is van belang om de diverse tactieken en strategieën van de Palestijnse vrijheidsstrijd uit de afgelopen honderd jaar uit te lichten. Zo’n analyse maakt inzichtelijk wat wel of geen effect sorteerde. Bovendien geeft het ons een beter begrip van waarom bepaalde strijdmethodes en -bewegingen vandaag de dag dominant zijn geworden in het Palestijnse verzet.

Antikoloniale arbeidersstrijd

Het Palestijnse verzet dateert al van vóór de oprichting van de staat Israël en vindt zijn oorsprong in de periode na de Eerste Wereldoorlog, toen Palestina een Brits mandaatgebied werd. In de jaren 1920 en 1930 protesteerden en staakten de Palestijnen tegen het Britse beleid: de Britten probeerden namelijk, overeenkomstig de Balfour-verklaring van 1917, om Joden in Palestina te vestigen. Dit vestigingskoloniale project betekende onder meer de roof van land dat toebehoorde aan de Palestijnse bevolking.

De hieropvolgende protesten en stakingen bereikten in 1936 een hoogtepunt in een zes maanden durende algemene staking, aangewakkerd door de Syrische algemene staking in datzelfde jaar. Deze staking had onderhandelingen met de Franse kolonisator afgedwongen over de Syrische onafhankelijkheid en inspireerde buurlanden in hun antikoloniale strijd.

De staking in Palestina duurde van april tot oktober 1936 en was een van de langste uit de geschiedenis van de internationale antikoloniale beweging. Ze markeerde het begin van de Arabisch-Palestijnse opstand van 1936 tot 1939. Deze driejarige periode wordt soms beschouwd als moment waarop de Palestijnen het dichtst bij hun bevrijding kwamen.

De opstand werd gekenmerkt door een sterk klassenkarakter: aanvankelijk waren havenarbeiders en Palestijnen uit de steden bij de staking betrokken, maar later veranderde zij grotendeels in een boerenopstand op het platteland. In september 1938 riepen boerenstrijders in een verklaring op tot een tijdelijke betaalstop voor alle schulden en een kwijtschelding van de schandalig hoge huren voor stedelijke appartementen – op die manier verbonden zij hun strijd met de behoeften van stedelijke arbeiders. Ook riepen zij alle mannen op om boerenkleding – waaronder de keffiyeh in plaats van de fez – te dragen, zodat de koloniale autoriteiten niet konden zien wie een boerenstrijder was en wie niet.

Deze opstand werd onderdrukt door zowel de Britse als de nieuwe zionistische milities, waarbij laatstgenoemden konden rekenen op Britse steun. Het waren echter de Palestijnse en Arabische elites die uiteindelijk een einde maakten aan de opstand. Deze elites waren grotendeels afkomstig uit de klasse van grootgrondbezitters, die land verkochten aan zionisten en zo medeverantwoordelijk waren voor de verdrijving van Palestijnse arbeiders en boeren. Dat was een van de eerste, maar zeker niet het laatste moment van klassenverraad door Palestijnse elites.

Fatah en de PLO

In 1948 en 1967 confronteerden de Israëliërs de Palestijnse bevolking met landroof, massale gedwongen deportaties, etnische zuiveringen en regelrechte bloedbaden. De bezetting werd steeds verder uitgebreid naarmate Israël vooruitgang boekte met zijn koloniale project en zich steviger vestigde als staat. Dit veelzijdige, grootschalige geweld had zijn weerslag op het Palestijnse verzet en verzwakte het uiteraard drastisch.

Als reactie hierop probeerden de Palestijnen in 1968 een guerrillaoorlog te organiseren vanuit de buurlanden waarheen ze waren verjaagd en waar ze sindsdien noodgedwongen in vluchtelingenkampen woonden. Wellicht was de guerrillaoorlog een wanhoopstactiek die was ingegeven door enerzijds de Palestijnse nederlaag na 1967 en anderzijds het verlies van vertrouwen in het Arabisch nationalisme en de omliggende staten. Tegelijkertijd haalden de Palestijnse vluchtelingen ook inspiratie uit de internationale antikoloniale opstanden.

Fatah en de PLO speelden hierin een nadrukkelijke rol. Fatah, een omgekeerde afkorting voor Harakat at-Tahrir al-Filastini (Bevrijdingsbeweging van Palestina), werd in 1957 opgericht in de diaspora in Koeweit. Enkele jaren daarna, in 1964, werd de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) geboren. De PLO werd vanaf het begin gedomineerd door Fatah. Fatah hanteerde oorspronkelijk een tactiek van de guerrillastrijd en werd daarbij geïnspireerd door revoluties in voormalig gekoloniseerde delen van de wereld.

De toekomstige ontwikkeling en dynamiek van Fatah zouden echter worden beïnvloed door zijn specifieke klassenkarakter: Fatah was tenslotte in ballingschap opgericht en wel door Palestijnen die rijkdom hadden vergaard in de Golfstaten, zoals Saoedi-Arabië. Deze lieden gingen een nationalistische bourgeoisie vormen die uiteindelijk talloze concessies aan Israël zou doen en zodoende van verafgelegen plaatsen beslissingen zou nemen die indruisten tegen de belangen van de Palestijnse bevolking.

Dit was vanaf het einde van de jaren zestig tot het begin van de jaren tachtig nog niet het geval. In die periode organiseerden Fatah en de PLO de guerrillastrijd en probeerden ze deze te voeren buiten Palestina, namelijk in Jordanië, Libanon en Tunesië. Telkens werden ze hierbij onderworpen aan brute repressie en massamoorden door Israël en de Arabische regimes.

Een berucht voorbeeld hiervan is het gruwelijke bloedbad in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila tijdens de Israëlische invasie van Libanon in 1982. Terwijl Israëlische troepen deze kampen belegerden, richtten Libanese christelijke milities er drie dagen lang een slachting van ruim drieduizend Palestijnse burgers aan.

De Eerste Intifada

Twintig jaar na de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Gaza in 1967 brak de Eerste Intifada (letterlijke betekenis: ‘afschudden’) uit in het Gazaanse vluchtelingenkamp Jabalia. Deze opstand duurde van december 1987 tot begin jaren 1990 en begon met massale dagelijkse protesten van tienduizenden mensen in de vluchtelingenkampen van Gaza en vervolgens in vluchtelingenkampen op de Westelijke Jordaanoever.

De Palestijnse socioloog Salim Tamari karakteriseerde de beginfase van de Eerste Intifada als een opstand ‘van de armen in de steden… tegen hun nationale onderdrukking en klassenrepressie.’ Deze eerste jaren worden ook wel de ‘Oorlog van de Kampen’ genoemd. In deze kampen leefden voornamelijk dagloners die in Israël werkten en mensen zonder baan. Israël reageerde op hun geweldloze protesten door tientallen demonstranten te doden en strenge uitgaansverboden in te stellen.

De Eerste Intifada was een van onderop georganiseerde massabeweging en had een grotendeels geweldloos karakter. Zo ontstonden er onder meer onderwijs-, defensie-, en medische comités, die zij aan zij streden voor het gezamenlijke doel van bevrijding. Deze comités schaarden zich achter een brede ondergrondse leiding, het Verenigd Nationaal Leiderschap, dat steun mobiliseerde en acties coördineerde.

Israël beantwoordde protesten en stakingen met een zogenaamd ‘bottenbreekbeleid’, waarbij toenmalig defensieminister Yitzhak Rabin de Israëlische legercommandanten liet instrueren om letterlijk de botten van Palestijnse demonstranten te breken met wapenstokken en stenen. Dat was lang niet het enige: Israël stelde een avondklok in, voerde deportaties uit, sloot de meeste Palestijnse scholen, en vermoordde ruim duizend Palestijnen – onder wie ten minste 240 kinderen.

Maar de opstand die in het begin een massaal karakter had en de conservatieve Palestijnse leiders verraste, werd uiteindelijk overschaduwd door diezelfde leiding. Deze stond steeds meer onder druk van Fatah en de PLO in ballingschap. Na een periode van spanning waarin de massa’s ter plekke nog net geen situatie van dubbele macht wisten te creëren, manoeuvreerde de Palestijnse leiding zich van een afstand naar een positie van waaruit ze de controle over de opstand kon overnemen.

In 1993 bracht zij onderhandelingen met Israël op gang die resulteerden in de Oslo-akkoorden van datzelfde jaar. Deze reeks overeenkomsten leidde tot de oprichting van de Palestijnse Autoriteit, maakte de groei van Israëlische nederzettingen mogelijk, en deelde de Westelijke Jordaanoever verder op in enclaves of bantustans. Ook hielpen de Osloakkoorden het vrijemarktkapitalisme in Palestina introduceren, waardoor de welvaartsongelijkheid in de Palestijnse maatschappij verder zou toenemen.

Het waren Fatah en de PLO, de seculier-burgerlijke leiding in ballingschap, die akkoord gingen met deze verregaande concessies. Na het sluiten van de overeenkomsten keerden zij terug naar Palestina om langs de lijnen van Oslo een proces van staatsvorming te voltooien. De meerderheid van de Palestijnse bevolking beschouwde de onderhandelingen en hun uitkomsten als een complete farce.

Onvrede over Fatah en de PLO gaf een aantal jaar eerder al deels aanleiding tot het ontstaan van Hamas, dat in 1988 werd opgericht in de Gazastrook. Hamas werd enerzijds opgericht vanwege de nood zaak om de islamitische beweging te mobiliseren in het verzet tegen Israël. Anderzijds was het ontstaan van Hamas in feite een uiting van kritiek op het seculiere Fatah en de eveneens niet-religieuze PLO. Indertijd waren Fatah en de PLO al bezig zich af te keren van de strategie van guerrillastrijd en richtten ze zich beide op het aangaan van diplomatieke relaties en onderhandelingen.

De Tweede Intifada

In september 2000 brak de Tweede Intifada uit. De Tweede Intifada kan worden beschouwd als een verwerping van de Oslo-akkoorden en een erkenning dat het daaropvolgende staatsvormingsproject een mislukking – of farce – was. Deze grootschalige opstand begon ook met massale volksprotesten. Echter, door de onmiddellijke zware repressie en het ‘shoot-to-kill’-beleid van Israël op een niveau dat bij de Eerste Intifada niet voorkwam, transformeerde de opstand al gauw in een gewelddadiger gewapend conflict.

De Tweede Intifada duurde tot februari 2005. Gedurende deze periode begon Israël zijn apartheidsmuur te bouwen, die dwars door de Westelijke Jordaanoever liep. De muur hielp Israël meer land in te pikken, terwijl de Palestijnse bewegingsvrijheid verder werd ingeperkt: zo werd de Westelijke Jordaanoever door Israël nog meer afgesneden van zowel Oost-Jeruzalem als het steeds verder geïsoleerde Gaza.

Begin 2002 viel Israël het vluchtelingenkamp Jenin op de Westelijke Jordaanoever binnen, onder het voorwendsel dat het de verzetsstrijders aldaar moest uitschakelen. Hierbij vernietigde het Israëlische bezettingsleger meer dan een derde van het kamp en doodde het tientallen mensen. Bovendien verhinderden militairen de toegang van humanitaire hulp tot het kamp en stonden ze geen medische hulp toe aan gewonde Palestijnen.

Volgens de Palestijnse activist en Midden-Oostenexpert Naseer Aruri had Israël de goedkeuring gekregen van de VS om, te midden van de zogenaamde Amerikaanse ‘War on Terror’, gewelddadige repressie op te voeren. Met de kennis van nu blijkt de wrede inval in Jenin slechts een voorbode van het moorddadige geweld dat we in 2023-2024 zagen in vluchtelingenkampen als Jabalia en al-Maghazi.

Enkele maanden na het einde van de Tweede Intifada, in juli 2005, riepen ten minste 171 Palestijnse burgerorganisaties op tot een mondiale campagne van boycot, desinvestering en sancties (BDS). Het doel hiervan was om druk uit te oefenen op Israël om de bezetting te beëindigen, het recht op terugkeer mogelijk te maken naar de dorpen waaruit de Palestijnen in 1948 en 1967 waren verdreven, en om een einde te maken aan het apartheidsbeleid tegen Palestijnen binnen de staat Israël zelf.

Hoewel BDS overduidelijk een geweldloze vorm van verzet is, is het op allerlei manieren gedemoniseerd. In de VS zijn bijvoorbeeld talloze wetten ingesteld om steun aan BDS te dwarsbomen. Zo moeten ambtenaren in verschillende staten verplicht een anti-BDS-clausule tekenen bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst.

Hamas

In 2006, een jaar na het einde van de Tweede Intifada, kwam Hamas via democratische verkiezingen aan de macht in zowel de Westelijke Jordaanoever als Gaza. Dit was te wijten aan de breed gedeelde onvrede jegens Fatah – die tot op de dag van vandaag voortduurt – over diens concessies aan en bereidheid tot samenwerking met Israël.

Een andere verklaring voor de winst van Hamas was het gebrek aan seculiere alternatieven die zich niet committeerden aan het tweestatenplan, een schijnoplossing waarbij 78 procent van historisch Palestina zou worden afgestaan aan Israël. Zelfs de linkse partijen, het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina en het Democratisch Front voor de Bevrijding van Palestina, aanvaardden dergelijke concessies.

Hamas maakte zich onder meer populair door middel van liefdadigheid, wat typisch was voor organisaties verwant aan de burgerlijk-islamistische Moslimbroederschap. Ook op die manier onderscheidde de beweging zich van het duidelijker neoliberaal-kapitalistische Fatah.

Israël reageerde op deze verkiezingen door Gaza te omsingelen en te belegeren, plaatsen binnen te dringen en aan te vallen, en een burgeroorlog tussen Hamas en Fatah aan te wakkeren. Als gevolg hiervan werd Hamas de dominante macht in Gaza, terwijl Fatah en de Palestijnse Autoriteit het leiderschap behielden op de Westelijke Jordaanoever. De Israëlische belegering en blokkade van Gaza houden inmiddels al jaren aan, waardoor het gebied steeds onleefbaarder wordt. Er zijn sinds Hamas’ verkiezingswinst vijf oorlogen tegen Gaza geweest, die alsmaar genocidaler en moorddadiger bleken.

Geweldloos verzet

Terwijl groepen als Hamas en de Islamitische Jihad actief zijn gebleven in Gaza, grotendeels voortgestuwd door de gruwelijke omstandigheden van de belegering en blokkade, hebben ook geweldloze volksbewegingen in Gaza een betekenisvolle rol gespeeld. Deze roerden zich tijdens de Eerste Intifada en meer recentelijk tijdens de Grote Mars van de Terugkeer, die plaatsvond van maart 2018 tot en met december 2019.

Tijdens de Grote Mars organiseerden Palestijnen, grotendeels jongeren zonder banden met politieke facties, elke vrijdag massaprotesten en vreedzame marsen in de richting van de apartheidsmuur die Gaza isoleert van de rest van de wereld. Zij eisten hierbij waardigheid en bewegingsvrijheid, die hen door de Israëlische blokkade volkomen is afgenomen. Ook stond de roep om het recht op terugkeer centraal: 70 procent van de inwoners van Gaza zijn tenslotte vluchtelingen die oorspronkelijk elders in historisch Palestina woonden.

Israël reageerde met kogels: militairen schoten op demonstranten om ze dusdanig te verwonden dat ze niet meer konden lopen. Westerse media negeerden deze massabeweging voor vrijheid en waardigheid vrijwel volledig – evenals de gruwelijke repressie ervan – waardoor Israël een potentieel hoopvolle beweging ongestoord in bloed kon smoren en de situatie voor Gazanen nog wanhopiger en uitzichtlozer werd. De opties voor Palestijns verzet leken daardoor steeds beperkter te worden in Gaza, een gebied waarvan de Verenigde Naties voorspelde dat het in 2020 onleefbaar zou zijn.

In mei 2021 ontstond er weer een sprankje hoop naar aanleiding van protesten die voortkwamen uit acties om de wijk Sheikh Jarrah in Oost-Jeruzalem, en de daar gelegen Al-Aqsa moskee, te beschermen tegen Israëlische aanvallen. Deze protesten verspreidden zich snel, eerst onder Palestijnen binnen Palestina ’48, en vervolgens naar de Westelijke Jordaanoever en Gaza.

Deze opstanden stonden gezamenlijk bekend als de Intifada van de Eenheid. Dit waren ongekende, collectieve acties zoals die al decennialang niet meer hadden plaatsgevonden. Palestijnen baseerden zich op een antikoloniaal perspectief en maakten gebruik van progressieve, grotendeels seculiere en geweldloze middelen.

Tegelijkertijd werden Palestijnen geconfronteerd met groeiend Israëlisch kolonistengeweld en een steeds rechtsere en fascistischere Israëlische regering. De Intifada van de Eenheid kwam, net als de Grote Mars van de Terugkeer, grotendeels onafhankelijk van de politieke partijen van de grond. Ze omvatte zelfs een opstand tegen de Palestijnse Autoriteit en bracht jonge leidersfiguren voort, die echter beperkt georganiseerd waren.

Internationale solidariteit

Tot slot is het de moeite waard om een ander tijdperk van verzet uit te lichten. In 2011 braken in Egypte, Syrië, Tunesië, en Bahrein de revoluties van de Arabische Lente uit. Bij deze protesten stond de Palestijnse bevrijding centraal. De massa’s in de regio – vrijwel iedereen behalve de elites – toonden zich solidair met de Palestijnen en zagen in de onderdrukking van Palestina een weerspiegeling van hun eigen onderdrukking door imperialistische staten en de plaatselijke autoritaire regimes.

Op 15 mei 2011, de herdenkingsdag van de Nakba, marcheerden duizenden demonstranten uit Syrië, Libanon en Jordanië naar de grens van bezet Palestina. Sommigen trokken zelfs Palestina binnen. Dit moment wekte hoop, zowel bij de Palestijnen als in de bredere vrijheidsstrijd. Solidariteit met Palestina is altijd een eis geweest die de massa’s in het Midden-Oosten aan hun reactionaire regimes stelden. Andersom heeft elke Palestijnse intifada tot protesten en zelfs bewegingen in omringende landen geleid.

Verzet tegen kolonialisme en apartheid in landen als Zuid-Afrika heeft altijd stakingsbewegingen van arbeiders nodig gehad om systemen van repressie en segregatie omver te kunnen werpen. Israël heeft echter geleerd van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis en het aandeel van de Palestijnen in de beroepsbevolking daarom sterk ingeperkt. Dit betekent dat krachten van buitenaf des te belangrijker zijn: specifiek de arbeidersklassen in de omliggende landen. Zij moeten hun regimes onder druk zetten om te stoppen met het normaliseren van de betrekkingen met Israël en een kanteling in het regionale machtsevenwicht afdwingen.

Helaas zijn de revoluties van 2011 uitgelopen op een decennium van nederlagen, toegebracht door regionale en internationale machthebbers. De hoop op bevrijding onder de Palestijnen en vooral de Gazanen is hierdoor verder afgenomen en ook zijn hun mogelijkheden voor strijd des te beperkter geworden. Als gevestigde media en politici zich huichelachtig afvragen ‘waarom de Palestijnen geen geweldloos verzet geprobeerd hebben’ en ‘waar de Palestijnse Gandhi blijft’, moeten we de algemene staking van 1936, de Eerste Intifada, en de Grote Mars van Terugkeer in herinnering brengen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Tempest. Nederlandse vertaling: redactie socialisme.nu.