Er wordt de laatste tijd nogal wat geleuterd over burgerdemocratie en dito participatie. Daarbij gaat men uit van het feit dat er wat schort aan onze parlementaire democratie. Dat klopt.  Men stelt daarbij dat we onszelf hebben wijsgemaakt dat verkiezingen democratisch zijn. Dat is toch de mening van een academica zoals Hélène Landemore (De Standaard,7 aug. ‘21) en in ons land van de auteur David van Reybrouck.

Maar men moet weten dat de ware socialisten nooit beweerd hebben dat de (burgerlijke, parlementaire) democratie volmaakt is. Integendeel. Die democratie is louter formeel. Eens je de poort van een bedrijf binnenstapt is het gedaan met de democratie: daar heerst de dictatuur van de ondernemer. Ondernemingsraden en “medebeheer” veranderen daaraan helemaal niets, om maar te zwijgen over corporatisme dat ooit gepropageerd werd door conservatieve katholieken en fascisten.

De regering, bestaande uit partijen die zich zorgen maken over de groei van het populisme, beschikken om daar tegenin te gaan over een minister van Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing. Die minister, David Clarinval (MR), zal samen met collega Annelies Verlinden (CD&V), de “modernisering, de verhoging van de efficiëntie en de verdieping van de democratische beginselen van de staatsstructuren” aanpakken. Men plant een “massale burgerbevraging”. De versterking van de democratie is slechts het vierde thema van die volksraadpleging.

In feite willen de gevestigde partijen aan de hand van de antwoorden politiek gewapend zijn om de staatshervorming zonder kleerscheuren door te voeren. De regering heeft de hulp ingeroepen van een team van specialisten in deze kwestie. Er werd zelfs een ngo opgericht om regeringen en personen met macht te adviseren over de zogenaamde burgerparticipatie, de Federation for Innovation in Democracy Europe, wier afkorting FIDE de Latijnse datiefvorm is van vertrouwen.

Maar laten we de argumenten van de voorstanders van de “burgerdemocratie” eens kritisch de revue passeren.

1/ “Democratie betekent de macht voor en door het volk.” Het volk (de natie) is een begrip dat socialisten niet ontkennen, maar ze merken hierbij op dat het bestaat uit sociale klassen met diverse en tegengestelde belangen. De ondernemer wil winst maken, de werknemer wil een zo hoog mogelijk loon. Het volk als belangeneenheid is een nefast nationalistisch eigen aan de burgerlijke natiestaat.

2/ “Er is geen revolutie nodig”. Het volstaat om de samenleving grondig te democratiseren om alle gevaren inherent aan het kapitalistisme in toom te houden. Hoe men het begrip revolutie ook moge opvatten, vanuit socialistisch oogpunt is een diepgaande, fundamentele omvorming nodig van een maatschappelijk systeem dat stoelt op het particulier bezit van de productiekrachten, gericht op een zo groot mogelijke winst, accumulatie van kapitaal, productivisme en verloedering van milieu en klimaat. Wie bijvoorbeeld beweert dat de economische crisis in 2008 “het marktdenken heeft doen instorten”, is uiterst naïef.

3/ “Verkiezingen zijn inherent discriminerend en bevooroordeeld”. De keuze is vatbaar voor propaganda en manipulatie. Dat klopt, maar hoe komt dat? Omdat de mensen dom zijn (dus u en ik), of omdat ze niet beschikken over genoeg kennis? En in dat laatste geval, wie is dan daarvoor verantwoordelijk? De samenleving produceert de ideologie die haar in stand moet houden en beschikt daarvoor over institutionele, politieke en financiële middelen die buiten elke vorm van participatie vallen.

4/ “Niet de beste, maar de meest ambitieuze, arrivistische, verbaal beste en best geconnecteerde mensen komen aan de macht”. Juist. Maar hoe verklaar je dat? Heeft het enkel te maken met verkiezingen, of met de sociale structuur van de maatschappij, met het feit dat er bazen zijn waaraan men zijn arbeidskracht moet verkopen.

5/ “Niet charisma, intellect, rijkdom of netwerk moeten doorheen verkiezingen de bestuurders aanduiden, maar lotje trekken.” Men vergeet dat de klassenverschillen en tegenstellingen diverse maatschappelijke opties (politieke programma’s) tot uiting brengen, en dat in een democratie daarover een keuze moet worden gemaakt. Loterij maakt dit onmogelijk en geeft macht aan technocraten die zich enkel vragen stellen over hoe ze de bestaande verhoudingen het best beheren en conserveren. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Emmanuel Macron’s Convention Citoyenne pour le Climat waarin 150 uitgelote burgers bepalen hoe Frankrijk zijn CO2-uitstoot zal beperken. Hebben die de macht om de industriële vervuiling, het autoverkeer en andere uitstoten aan banden te leggen?

6/ “De technische uitvoering van de bevindingen van de lottotrekking wordt gedelegeerd aan de subgroepen van de experts”. Maar wie duidt die experts aan en, bovendien, welke experten vormen die experten, of met andere woorden, wie voedt de opvoeders op? Dat doe de maatschappij en als die verkeerd is dan heeft ze slechte opvoeders.

7/ “Lobbyisten zijn geen probleem.” Zij benaderen de uitgelote burgers individueel en hebben slechts een tijdelijke impact, terwijl dat met politieke partijen anders is. Wel is er, aldus experte Landemore als bescherming een ethisch comité nodig. Hoe, door en uit wie wordt dit comité samengesteld? Door loting, door experts?

8/ “Referendums als populariteitspoll over het zittende bestuur”. Maar ze moeten met meerdere vragen gecombineerd worden. Ethische en migratie-kwesties kunnen onderworpen worden aan een referendum. Maar referendums gaan meestal over één onderwerp en moeten noodgedwongen met een ja of nee beantwoord worden, alternatieven komen daarbij niet aan bod. Een referendum is een politiek manipulatiemiddel bij uitstek. Denk aan de staatsgreep van De Gaulle in 1958, die van zijn voorganger Napoleon III in 1851, over de terugkeer van de Belgische koning Leopold III en onlangs de Brexit-bevraging.

Besluit: de adepten van de “zogenaamde burgerdemocratie” zijn in wezen aanhangers van het huidige maatschappelijke systeem, dat berust op de veralgemeende productie van waren voor de markt, met andere woorden het kapitalisme. Zonder radicaal perspectief weigeren zij te erkennen dat er klassenstrijd bestaat. Uitgelote bestuurders en experts bedekken die tegenstelling met een onafhankelijke, technocratische mantel.

Ik kan dat niet anders dan ongewild bedrog noemen, alle goede voornemens ten spijt. Ze aanvaarden de staat, het voornaamste instrument van de heersende klasse om het systeem in stand te houden en te reproduceren. Het is inderdaad simplistisch om zoals Friedrich Engels het lapidair samenvatte, te zeggen dat de staat in laatste instantie een bende gewapende mannen is. De sociale zekerheid is ook een stukje staat. Maar met die staat moet niet geparticipeerd worden. Hij moet integendeel fundamenteel betwist en afgeschaft worden.

Anarchisten zullen mij ongetwijfeld tegenspreken, maar om een rechtvaardige samenleving te vestigen hebben we eerst een revolutionaire staatsvorm nodig. Eén waarin vormen van directe democratie het overwicht hebben op vertegenwoordiging en gebruikswaarde de ruilwaarde verdringt. We moeten niet participerend, maar radicaal, revolutionair zijn.