Met droefheid hebben we kennis genomen van het overlijden in Praag van Petr Uhl. Hij stierf op 80-jarige leeftijd op 1 december 2021, na een lang ziekbed. Net als de Poolse marxistische activisten Kuron en Modzelevski in het midden van de jaren zestig, belichaamde Petr Uhl in Tsjecho-Slowakije voor ons in het hart van de Praagse Lente in 1968 de levende uitdrukking van een radicale kritiek op het eenpartijstelsel in naam van de socialistische idealen waar hij voor stond.

Als Franstalige was het in Parijs dat Petr de ideeën van de Vierde Internationale ontdekte tijdens verschillende reizen en ontmoetingen waar hij in contact was gekomen met Alain Krivine. Hij had hem ontmoet in Moskou op het Internationale Jeugdfestival in 1957, waar Alain Krivine afgevaardigde was van de Communistische Jeugd van Frankrijk. In Parijs ontdekte Petr Uhl de activiteiten van de ‘Kriviniaanse’ linkerzijde in de Unie van Communistische Studenten en vervolgens die van de Vierde Internationale. Hij deelde met hen diepe anti-imperialistische en internationalistische overtuigingen en in het bijzonder de hoop op nieuwe opstanden in de landen van Oost-Europa, gericht op het verkleinen van de kloof tussen hun bureaucratische werkelijkheid en socialistische doelen.

Zijn gehechtheid aan het ‘socialisme van onderop’ blijkt verder uit de tekst die hij schreef tijdens het Gorbatsjov-tijdperk in 1988. Daarin bekritiseert hij wat hij ‘hervormingen van bovenaf’ noemt – hij vergelijkt die van Dubcek in 1968 met die van de USSR in 1988, terwijl hij een ‘democratie van onderop’ verdedigt. In 1980 verwoordde hij in zijn boek, uitgegeven door La Brèche, zijn standpunt over het ‘socialisme in de gevangenis’. Hij verdedigde dat ook door clandestiene grensoverschrijdende activistische banden, met name tussen oppositieleden uit Polen, zoals Jacek Kuron en Tsjecho-Slowakije en door de verspreiding van gecensureerde literatuur – vooral die van onze stroming.

Hij was een politieke gevangene onder het oude regime, die bijna tien jaar van zijn leven in de gevangenis doorbracht onder vaak barre omstandigheden, de laatste keer (in het kader van 1968) wegens ’trotskistische samenzwering’. Petr stak zijn sympathieën niet onder stoelen of banken, maar hij was geen lid van de Vierde Internationale, zoals onze vertegenwoordiger tijdens zijn proces in oktober 1979 heeft verklaard.(1)Voor het proces van oktober 1979 tegen Vaclav Havel, Petr Ulh en vier andere leden van Charta 77 werd een gezamenlijke delegatie gestuurd met daarin Patrice Chéreau (Vereniging van Kunstenaars), Jean-Pierre Faye (Internationaal Comité tegen de Repressie), professor Jean Dieudonné (Comité van Wiskundigen) en, voor Petr Uhl, Catherine Samary (Comité van 5 januari voor een vrij en socialistisch Tsjechoslowakije). Zie de verslagen in Rouge oktober 1979. Hij werd er namelijk van beschuldigd enkele tientallen jongeren te hebben durven samenbrengen in het kader van de opkomst van de door hem genoemde ‘bewegingen van onderop’, gestimuleerd door de ‘Praagse Lente’ en vervolgens samen met anderen actief te zijn geweest in Charta 77 en andere organisaties voor de verdediging van de rechten.(2)Verdere informatie in het Engels over Charta 77 en andere bewegingen is te vinden in Labour Focus on Eastern Europe 1977-2004. Zonder zelf lid te zijn van de Communistische Partij [CP] van Tsjecho-Slowakije, was hij bevriend met de vader van Anna Šabatová (zijn vrouw), Jaroslav Šabata – een van de leiders van de zelfbeheervleugel van de CP: deze stroming steunde, zowel tegen de conservatieve (Novotny) vleugel van het regime als tegen de technocratische hervormers, de ontwikkeling van arbeidersraden in de werkplaatsen die zich tijdens de Sovjetinterventie, tot 1969, ontwikkelde.

Petr zat dus opnieuw in de gevangenis. En het was daar dat hij een aantal jaren omging met de schrijver Vaclav Havel, die zijn vriend werd. Met deze laatste (en vele andere intellectuelen) richtte hij in 1977 Charta 77 op, het latere VONS (Comité ter Verdediging van de Onrechtvaardig Vervolgden). Petr was (in tegenstelling tot veel andere leden, zoals Havel) geen anticommunistische ‘dissident’. Integendeel, hij beschouwde de democratische strijd voor een socialisme dat die naam waardig was, als essentieel. Daarom zette hij zich in voor de oprichting van organisaties en fronten voor de eerbiediging van de rechten, waarin mensen van verschillende ideologische horizonten werden samengebracht die de strijd ’tegen’ (repressie of censuur) samenbrachten, maar zonder een echt gemeenschappelijk programma ‘voor’ het definiëren van een andere samenleving.

Een totaal andere context ontstond in 1989, toen in de nasleep van de val van de Berlijnse Muur de ‘Fluwelen Revolutie’ van 1989 een einde maakte aan de heerschappij van de Communistische Partij van Tsjecho-Slowakije en Vaclav Havel aan de macht bracht. Petr besloot toen een tijdlang deel te nemen aan het opkomende politieke pluralisme door afgevaardigde te worden voor het Burgerforum – en zag vanuit die optiek af van een strijd voor het socialisme. Maar hij bleef – tot het einde van zijn leven – gehecht aan het internationalisme en een resoluut verzet tegen de NAVO, waarbij hij de opbouw van de Europese Unie als een positief tegenwicht tegen de Verenigde Staten beschouwde. Ontevreden met het politieke partijleven (terwijl hij dichter naar de Groenen toegroeide), concentreerde hij zich op twee facetten van zijn activiteiten: dat als journalist (bij Právo) en dat als verdediger van de mensenrechten.

Hij was bijzonder actief voor de Roma en weigerde publiekelijk het Tsjechische staatsburgerschap toen het regime, na de door hem betreurde deling van de federatie, een muur bouwde om de Roma uit Slowakije de toegang tot het nieuwe onafhankelijke land te ontzeggen. Maar hij bekleedde ook verschillende officiële functies bij de verdediging van de rechten: van 1991 tot 2001 was hij deskundige bij de Commissie voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties en van 1998 tot 2001 was hij commissaris voor de mensenrechten van de Tsjechische regering en voorzitter van de regeringsraad voor nationaliteiten, de Raad voor de mensenrechten en de interministeriële commissie voor Roma-gemeenschapszaken.

Zijn vrouw en kinderen deelden in veel opzichten dit engagement voor universele rechten: Anna Šabatová was, net als hij, lid van Charta 77 en nam zelfs de functie van woordvoerster op zich. Ze werd bemiddelaar van de republiek van 2014 tot 2020. En Petr was bijzonder trots op de prestatie van zijn dochter, Saša Uhlová, die de werkplekken van haar land ‘infiltreerde’ om een artikel te schrijven waarin onmenselijke arbeidsomstandigheden aan het licht kwamen, in een rapport dat veel publiciteit kreeg (zelfs in Le Monde van 8 december 2017) in een artikel met de titel ‘Sasa Uhlova, porte-voix des oubliés du miracle économique tchèque‘ [Sasa Uhlova, de stem van de vergetenen van het Tsjechische economische wonder]. Petr Uhl was, tot het einde van zijn leven, een moedig verdediger van alle ‘vergetenen’. In dit opzicht is hij dus volledig onze kameraad gebleven.

Als eerbetoon aan zijn strijd plaatsen we de link van deze tekst van Petr Uhl Réformer d’en haut ou démocratiser d’en bas [ Hervorming van bovenaf of democratisering van onderop], gepubliceerd in het tijdschrift L’Homme et la Société van 1988, in nr. 88-89 ‘Staline est mort hier. L’émergence du social en URSS’ (blz. 161-175), l’Harmattan.

Onze hartelijke en ondersteunende gedachten gaan uit naar zijn vrouw en kinderen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Fourth International. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.

Voetnoten

Voetnoten
1 Voor het proces van oktober 1979 tegen Vaclav Havel, Petr Ulh en vier andere leden van Charta 77 werd een gezamenlijke delegatie gestuurd met daarin Patrice Chéreau (Vereniging van Kunstenaars), Jean-Pierre Faye (Internationaal Comité tegen de Repressie), professor Jean Dieudonné (Comité van Wiskundigen) en, voor Petr Uhl, Catherine Samary (Comité van 5 januari voor een vrij en socialistisch Tsjechoslowakije). Zie de verslagen in Rouge oktober 1979.
2 Verdere informatie in het Engels over Charta 77 en andere bewegingen is te vinden in Labour Focus on Eastern Europe 1977-2004.