Na de grote demonstraties op 19 januari, die al vergelijkbaar waren met de grote demonstraties in 1995 en 2010 (tijdens de mobilisaties tegen de aanvallen van vorige regeringen op het pensioenstelsel), hebben de demonstraties op 31 januari alle records gebroken: meer dan twee miljoen mannen en vrouwen op straat volgens de vakbondscoördinatie: de CGT meldde 2,8 miljoen demonstranten, waarvan 500.000 in Parijs. In de hoofdstad moest de demonstratie, hoewel ze over brede wegen liep, worden gesplitst om niet op haar vertrekpunt, de Place d’Italie, vast te blijven staan.

Vrijwel overal ‒ er werden 270 betogingen gehouden in grote, kleine en middelgrote steden ‒ waren de demonstraties groter dan op 19 januari. Zelfs de cijfers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van 1,27 miljoen zijn de hoogste in 30 jaar voor een dag van protesten. Het is een echte massale opstand van de arbeidersklasse, waarbij een groter aantal werknemers uit de particuliere sector, meestal stakers, duidelijk bij de demonstraties aanwezig was. Het massale karakter van deze dag van protest weerspiegelt ook alle opiniepeilingen die een groeiende afwijzing van het tegenhervormingsproject van de regering registreren ‒ door meer dan 80 procent van de werknemers, de meerderheid steunt de stakingsbeweging en de brede meerderheid is van mening dat het nodig zal zijn om verder te gaan dan stakingen en de economische activiteit in het land te blokkeren om Macron en (premier) Borne te dwingen hun voorstel in te trekken.

Studenten van middelbare scholen en universiteiten waren aanwezig: 300 middelbare scholen kwamen in actie, waaronder 200 die werden geblokkeerd, waarbij de politie duidelijk vastbesloten was geweld te gebruiken om de blokkades te breken. Als we de deelname van tientallen universitaire instellingen erbij optellen, kwamen er 150.000 jongeren in actie, volgens de cijfers van jongerenorganisaties was dat drie keer zoveel als op 19 januari.

‘We zijn eensgezind en vastbesloten om de intrekking van dit pensioenhervormingsproject te forceren’: concludeert de verklaring van de acht vakcentrales die twee nieuwe actiedagen hebben aangekondigd, op 7 en 11 februari. Deze gezamenlijke vakbondsverklaring is belangrijk op twee niveaus. Ten eerste, het handhaven van het vakbondsfront tussen vakbonden die de afgelopen jaren vaak verdeeld waren over regeringsprojecten. Vervolgens, en dat is al meer dan tien jaar een precedent, komen de vakbondsleiders overeen om het regeringsproject, dat op twee pijlers rust, zonder meer in te trekken: de verhoging van de minimale pensioenleeftijd van 62 naar 64 jaar en de snelle overgang naar een minimum van 43 jaar betaalde premies om een volledig pensioen te verkrijgen.

Het is dus duidelijk dat we de komende weken afstevenen op een grote politieke en sociale confrontatie.

Ondanks de vele ‘deskundigen’ en commentatoren die in alle media de verdiensten van deze hervorming proberen te ondersteunen en uit te leggen, ondanks de Macronistische en Republikeinse ministers en parlementsleden die de televisiestudio’s bezetten, is de afwijzing van de hervorming, in plaats van af te zwakken, de afgelopen weken alleen maar toegenomen. Toch heeft Macron niet geaarzeld om tien redacteuren van tien media (onder andere Le Monde, Les Echos, Le Figaro, BFM-TV, RTL) uit te nodigen om hen de taal die in staat is om effectieve propaganda over de pensioenhervorming te voeren ‘in te prenten’. Elke aanvullende uitleg heeft de vijandigheid echter alleen maar doen toenemen.

Dat is vooral het geval bij vrouwen, die begrepen hebben dat ze nog meer onder deze hervorming zouden lijden. Terwijl werkende vrouwen in Frankrijk gemiddeld 22 procent minder verdienen dan mannen, hebben ze 40 procent minder pensioen, voornamelijk als gevolg van een onderbroken en onvolledige loopbaan, aangezien ze meestal deeltijds werken en af en toe moeten stoppen met werken om voor kinderen en huishoudelijke taken in het gezin te zorgen en ze het grootste deel van de eenoudergezinnen uitmaken. De overgang naar pensionering op 64 jaar en de eis van 43 arbeidsjaren zou als automatisch effect hebben dat het voor hen nog moeilijker wordt om een volledig pensioen te verkrijgen en dat de winst van twee per kind toegekende lijfrentes (slechts één in de overheidssector), die het mogelijk maakte om op jongere leeftijd met pensioen te gaan, tot nul wordt gereduceerd. De werknemers met onzekere en laaggeschoolde banen en degenen die te vermoeid zijn door lichamelijk zwaar werk weten ook dat zij de grootste groepen zijn die tussen 62 en 64 jaar niet meer kunnen werken.

In tegenstelling tot wat premier Elizabeth Borne verklaart, komt de massale en groeiende afwijzing niet voort uit een gebrek aan pedagogie, maar uit het inzicht van de bevolking in de inhoud van de hervorming. Vrouwen, zij die lang werken en de mensen met de meest onzekere banen zullen meer te lijden hebben onder de schadelijke gevolgen van deze hervorming. Dat alles maakt de hooghartige arrogantie van ministers als Darmanin en Attal, onder anderen, beroepspolitici sinds het verlaten van de universiteit, nog ondraaglijker. Ze durven degenen die niet langer willen werken te hekelen en hebben het lef om ten overstaan van de stakers te beweren te spreken voor ‘het Frankrijk dat wil werken’.

Bovendien zijn de misleidende argumenten van de regering, net als bij eerdere brede bewegingen ter verdediging van de pensioenen, grotendeels ontmanteld en bestreden door activisten uit de vakbeweging en sociale bewegingen, met een breed aanbod van argumenten van anti-neoliberale economen.

Zo beweren Macron en Borne nog steeds ‘het door demografie bedreigde systeem te willen redden’. Volgens hen zouden de groei van het aantal gepensioneerden en de daling van het aantal actief werkenden het systeem in gevaar brengen. Ironisch genoeg zijn het de officiële cijfers van de Oriëntatieraad voor de pensioenen (COR) en de interventies van zijn voorzitter Pierre-Louis Bras ‒ voormalig directeur van de sociale zekerheid en algemeen inspecteur van sociale zaken ‒ die de officiële argumentatie onderuit halen. Hij verklaarde op donderdag 19 januari voor de Commissie Financiën van de Nationale Assemblee:

De uitgaven voor pensioenen zijn globaal gestabiliseerd en zelfs op heel lange termijn dalen ze in drie van de vier hypothesen… de uitgaven voor pensioenen lopen dus niet uit de hand…. En in de enige hypothese die de regering aanneemt, zullen ze heel weinig dalen, maar wel een beetje op lange termijn. De pensioenuitgaven lopen niet uit de hand, maar ze zijn niet verenigbaar met de doelstellingen van het economisch beleid en de overheidsfinanciën van de regering.

Die doelstellingen zijn bekend: de convergentiecriteria van de Europese Unie naleven en een overheidstekort van 2,9 procent van het bbp in 2027. (minister van Economie en Financiën) Bruno Le Maire heeft zich hiertoe verbonden in het ‘begrotingstraject’ dat hij afgelopen zomer aan de Europese Commissie heeft toegezonden. Er moet ook op gewezen worden dat het echte probleem dat in het verslag van het Comité van de Regio’s (CvdR) over de financiële ontwikkeling van het pensioenstelsel naar voren komt, niet voortkomt uit de uitgaven, maar uit de inkomsten en met name uit de werknemers- en werkgeversbijdragen van de 2,2 miljoen werknemers van de nationale en lokale overheden en de ziekenhuissector, die in 2021 goed waren voor 22 miljard euro aan inkomsten. In de cijfers van de loonsom van de overheid die het Ministerie van Openbare Rekeningen aan het CvdR heeft meegedeeld, is het verrassend te zien dat het totale personeelsbestand van deze twee overheidsdiensten tot 2027 ongeveer gelijk blijft, met een nagenoege bevriezing van de lonen.

Er zijn dus geen prognoses voor het aannemen van personeel (afgezien van 15.000 ziekenhuismedewerkers) of salarisverhogingen voor deze 2,2 miljoen ambtenaren. Als deze cijfers reëel zouden zijn, zou dat betekenen dat het reële salaris van ambtenaren tegen 2027 met 11 procent daalt. Het tekort voor het pensioenstelsel zou volgens deze cijfers ongeveer 3 miljard euro per jaar bedragen, een belangrijk bedrag in het stelsel als de salarissen van de ambtenaren de prognoses volgen die voor alle salarissen worden gebruikt. Het is dus een bewuste onderschatting door de regering van de middelen van het pensioenfonds die tot uitdrukking komt in de cijfers die aan het CvdR zijn meegedeeld, met als doel de financiële onevenwichtigheden tegen 2027 te rechtvaardigen.(1)Collectif Nos services publics, januari 2023.

De regering dramatiseert de rekeningen van het pensioenstelsel om de werknemers opnieuw te laten opdraaien voor de terugkeer naar de Maastricht-criteria voor de overheidsuitgaven en kwalificeert degenen die bereid zijn de zogenaamde tekorten op deze manier te laten oplopen als onverantwoordelijk. Daarom moet het belang van het rapport van de onderzoekers van Lille van het IRES worden onderstreept. In 2019 schatten zij het totaal aan steun aan bedrijven, begrotingsuitgaven, verlaging van sociale bijdragen, belastingvrijstellingen en andere ‘niches’ op 157 miljard euro, wat neerkomt op 6,4 procent van het bbp, meer dan 30 procent van de staatsbegroting. De totale steun aan ondernemingen bedroeg in 1979 slechts 2,4 procent van het bbp. Als het gaat om het evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, dat gebaseerd zou moeten zijn op werkgevers- en werknemersbijdragen, moet worden opgemerkt dat de ondernemingen in 1995 65,2 procent van de financiering van de sociale zekerheid voor hun rekening namen. Dat aandeel is gedaald tot 46,9 procent in 2020, ‘dankzij’ verlagingen van de bijdragen om ‘de arbeidskosten te verlagen’. In de begroting 2023 bedraagt het bedrag van de vrijstellingsregelingen 85 miljard euro.(2)Un capitalisme sous perfusion. Mesure, théories et effets macroéconomiques des aides publiques aux entreprises françaises, Antoine Abdelsalam e.a., IRES 2022.

De regering heeft duidelijk begrepen dat ze geconfronteerd wordt met de dubbele vijandigheid van de hele vakbeweging, 80 procent van de werknemers en de bevolking in het algemeen, en dat ze niet meer zal kunnen overtuigen. Daarom wil ze snel handelen, met twee doelstellingen: proberen de werknemers te ontmoedigen en de beweging uit te putten door te verkondigen dat elke mobilisatie zinloos is en zal zijn (‘het uitstel tot 64 jaar is niet meer bespreekbaar’ verklaarde Elizabeth Borne op 30 januari), dat de hervorming snel zal worden goedgekeurd, en zonder enige verandering erin, zodat er op de fundamentele punten geen aanpassing zal plaatsvinden. Ze wil echter niet geïsoleerd overkomen in de Nationale Vergadering en de Senaat.

Door haar hervorming op te nemen in het ontwerp van de wijzigingswet betreffende de financiering van de sociale zekerheid (PLFSS), zal artikel 47-1 van de Grondwet, via institutionele manipulatie, een snelle beweging mogelijk maken, waardoor de debatten in de Assemblée tot 20 dagen en alle debatten tot 50 dagen worden beperkt. De regering eigent zich aldus het recht toe om, als de stemming niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, bij verordening en decreet wetgeving vast te stellen, waarbij het parlement wordt gepasseerd. Ze beschikt ook, indien nodig, over artikel 49-3 dat haar in staat stelt om zonder stemming wetten uit te vaardigen door er een kwestie van vertrouwen in de regering van te maken. De regering gaat dus snel terwijl ze probeert het akkoord te bezegelen met de leiding van de partij De Republikeinen, wier afgevaardigden en senatoren haar een meerderheid in beide kamers kunnen geven.

Maar zelfs in dat kamp van Macronistisch rechts en Republikeins rechts zijn de zaken nog niet geregeld. Tot nu toe weigeren 16 van de 62 Republikeinse en aanverwante afgevaardigden om voor het project te stemmen en de bondgenoten van Macron in de Assemblée (Horizon van Edouard Philippe ‒ 29 zetels ‒ en MODEM van François Bayroux ‒ 51 zetels) bevestigen verschillende meningsverschillen en willen de rol van meerderheidsmaker niet alleen aan de Republikeinen overlaten (Renaissance, de partij van Macron en Borne, heeft slechts 169 van de 577 zetels en moet 289 stemmen verzamelen om een meerderheid te behalen). De onderhandelingen zullen dus bijzonder spannend zijn, want al deze parlementsleden zien zichzelf in conflict met een groot deel van hun eigen electorale basis, die ook vijandig staat tegenover de hervorming.

De uitdaging voor al deze partijen en hun afgevaardigden is hun positionering in de context van de volgende verkiezingen (presidents- en parlementsverkiezingen) in 2027. Binnen de regering legt Bruno Lemaire, minister van Economie en Financiën, zijn geloofwaardigheid op tafel tegen Gérard Darmanin, minister van Binnenlandse Zaken, als kandidaat om Macron op te volgen binnen de presidentiële partij. Er zijn te veel krokodillen in het moeras van het kapitalistische neoliberalisme. Elke stroming van de meerderheid zal daarom waarschijnlijk zijn eigen spel spelen over dit wetsvoorstel, waardoor de houding van valse sereniteit van de regering, die al gedestabiliseerd is door de volksmobilisatie, wordt verzwakt.

Bovendien speelt het kamp van Macron een gevaarlijk spel door de afgelopen weken voortdurend te verkondigen dat zijn hervorming democratisch gelegitimeerd is, aangezien de kandidaat die hervorming tijdens de presidentscampagne in 2022 had aangekondigd. Dat gebral is des te weerzinwekkender, in de vakbeweging en bij linkse kiezers, omdat Macron zijn overwinning, ondanks zijn programma, alleen heeft behaald dankzij de (linkse) partijen van NUPES en de vakbeweging die hadden opgeroepen op hem te stemmen om Marine Le Pen te blokkeren. Macron had in de eerste ronde van slechts 20 procent van de geregistreerde kiezers steun voor zijn politieke programma gekregen. Die minachting voor degenen die in de tweede ronde op hem hebben gestemd, zal ongetwijfeld tot gevolg hebben dat, mocht zich ooit een rampzalige identieke situatie voordoen in 2027, het ‘republikeinse spervuur’ achter een kandidaat van Macronistisch rechts tegen Marine Le Pen niet eens meer de minste doeltreffendheid zou hebben.

Op een ander niveau bluffen de Macronistische leiders en hun spreekbuizen in de media door wekenlang te beweren dat de vakbeweging zo verzwakt en verdeeld is dat ze zich niet zal kunnen verenigen en op termijn niet doeltreffend zal kunnen optreden, waarbij ze denken dat de sociale krachten snel zullen vervallen in gelatenheid en apathie. In het slechtste geval voorzien ze een herhaling van het scenario van 2010. Toen, geconfronteerd met het project van de pensioenhervorming van Sarkozy, waarbij de pensioenleeftijd werd opgetrokken van 60 naar 62 jaar, was het verenigde protest uitgeput met zeven maanden van demonstraties en stakingen die het economische leven in het land nooit hadden lamgelegd of de doorvoering van de hervorming hadden verhinderd. En om te proberen een ander scenario af te wenden dat voor hen gevaarlijker zou zijn, werpen ze het schrikbeeld op van mogelijke ‘blokkades’ in het vervoer of de brandstofbevoorrading, waarbij ze beweren dat dat de stakingen snel in diskrediet zal brengen en verlammen.

Dat is een poging om het feit uit te wissen dat in 1995 miljoenen werknemers die door drie weken van stakingen geblokkeerd werden, de stakers van de SNCF (spoorwegarbeiders) en de RATP (openbaar vervoer in de Parijse regio) opmerkelijk hebben gesteund. Ook het feit dat de laatste dagen een meerderheid van de werknemers ervan overtuigd is geraakt dat het noodzakelijk zal zijn om het economische leven te blokkeren om de intrekking van het project te verkrijgen. Het is het geloof dat we sterk en vastberaden genoeg kunnen zijn om te winnen dat het beste element kan zijn om brede steun onder de bevolking te kweken voor stakingen die het vervoer of de brandstofdistributie lamleggen. In tegenstelling tot nu was de staking in het vervoer in 1995 bovendien vooral een staking ‘bij volmacht’, waarbij de spoorwegarbeiders en de RATP-chauffeurs de spits afbeten; bovendien was de leiding van de (van oorsprong christelijke) vakbondsfederatie CFDT tegen de staking en voorstander van het plan van premier Alain Juppé. Toch moest Juppé, hoewel hij ‘voet bij stuk hield’, terugkrabbelen en zijn plan intrekken. Nu zijn er dus twee gunstigere factoren: een brede vakbondseenheid, een toename van de macht van verschillende sectoren van werknemers… en ook een derde, en dat is precies de ervaring in 2010, gedeeld door vele groepen van vakbondsactivisten.

Het is dus mogelijk om het even goed en zelfs beter te doen dan in 1995 en de fouten van 2010 te vermijden. In de impasse die begint, kan er ongetwijfeld sprake zijn van een marginale uitholling van rechts in het parlement, maar in het slechtste geval heeft de regering nog steeds het wapen van artikel 49-3 en de doorgang via decreten en verordeningen als eind maart de tijd voor debatten voor de eindstemming voorbij is. Naast een mogelijke politieke crisis door de druk van rechts, zal het beslissende element om te winnen, om Macron te dwingen zijn project in te trekken, dus de economische blokkade zijn en de overtuiging bij de heersende klasse dat deze hervorming de prijs van industriële en commerciële verlamming niet waard is. De MEDEF (werkgeversorganisatie) zelf dacht in het najaar niet dat deze hervorming nu essentieel was, omdat ze meer gericht was op die van de werkloosheidsverzekering die in februari resulteert in een verkorting van de uitkeringsduur met 25 procent.

De door Macron en Borne opgelegde timing vereist zowel het organiseren van een massale demonstratiebeweging als het snel creëren van een gunstige krachtsverhouding voor de stakers. Het parlementaire proces zal eind maart niet zijn afgerond. Het debat over de beste manier om te komen tot een of meer lopende stakingen met behoud van de massaliteit en de eenheid van de beweging staat dan ook centraal in veel discussies en het compromis van de vakbondscoördinatie op de avond van 31 januari weerspiegelt deze tegenstellingen.

De leiding van de CFDT is vastbesloten om het vakbondsfront te handhaven, maar ziet de actie als een strijd van de opinie, om de meerderheid van de bevolking te winnen voor de afwijzing van de hervorming en de intrekking ervan te verkrijgen door mobilisatie van de bevolking, massale demonstraties… en door de parlementsleden te overtuigen om niet voor de tekst te stemmen. Bijgevolg een ritme van opeenvolgende mobilisaties, een werk van overtuiging, lobbyen bij parlementsleden… zonder aanhoudende stakingen, vooral in sectoren die het economische leven gedurende meerdere dagen of weken zouden blokkeren. Maar alleen deze strategie als leidraad nemen zou leiden tot de mislukking die we in 2010 hebben meegemaakt.

Daarom benadrukt een groot deel van de activisten en de meest strijdbare groepen de noodzaak om zich te organiseren, om de algemene staking voor te bereiden. Dat is de leidraad voor het tempo dat de federatie van chemische arbeiders CGT heeft bepaald met meerdere dagen van stakingen van toenemende duur in de eerste helft van februari, vooral in de oliesector. Het is een identieke tactiek die we terugvinden bij de CGT Energie, de CGT Havens en Dokken, de CGT en Sud Rail bij de SNCF (spoorwegen). Al deze vakbonden hebben minstens twee stakingsdagen gepland tussen 6 en 8 februari.

Het besluit van de vakbondscoördinatie om op 7 februari een eendaagse staking te houden en op 11 februari een eendaagse demonstratie op een zaterdag is een compromis tussen deze twee standpunten. Ondanks de massaliteit van de laatste twee stakingsdagen is het bovendien moeilijk om de toename van de stakingen in de openbare diensten, de energiesector en het vervoer in goede banen te leiden. Evenzo zijn de algemene vergaderingen, ook bij de SNCF, niet massaal en weerspiegelen ze geen dynamiek van de staking.

Maar in feite denken veel activisten dat een echte versterking van de krachten in deze sectoren zou vereisen dat de mobilisatie niet wordt uitgeput door herhaalde gespreide stakingsdagen, maar dat een duidelijk voorstel voor een tijdschema wordt gedaan, waarbij een intersectorale confrontatie wordt opgebouwd waarvoor het de moeite waard is om stakingen van meerdere dagen te houden. Al deze parameters zijn des te moeilijker coherent te beheren omdat de verschillende tactieken ook de verdeeldheid in de vakbeweging weerspiegelen, ook binnen de CGT aan de vooravond van haar congres. Deze centrifugale risico’s versterken de noodzaak om algemene vergaderingen van stakers en intersectorale- en vakbondscoördinatiestructuren in steden en industriegebieden op te zetten, om een eensgezinde en strijdbare lokale dynamiek tot stand te brengen. Dat begint nu te gebeuren en strekt zich soms uit tot andere structuren van de sociale beweging, zoals de Boerenbond.

In verschillende sectoren zullen pogingen worden ondernomen om de staking na 7 februari voort te zetten en de demonstraties van 11 februari, een zaterdag, in alle steden van het land zullen zeker massaal en populair zijn, met vooral de aanwezigheid van degenen die op 19 en 31 januari niet konden staken en/of demonstreren. In ieder geval zullen de komende dagen gebruikt moeten worden om onszelf en anderen ervan te overtuigen dat een overwinning mogelijk is en dat we ons alle middelen moeten geven om die te behalen.

De politieke inzet van deze beweging is om verschillende redenen belangrijk. De demonstranten en stakers worden gemotiveerd door de aanval op de pensioenen, maar ook door de aanvallen van de regering op de werkloosheidsuitkeringen, de beroepsopleidingen en uiteraard het loonverlies dat na de covid-jaren wordt veroorzaakt door de inflatie en de lage loonstijgingen. Het hele kapitalistische beleid van Macron en zijn regering wordt dus ter discussie gesteld. Dit motiveert de mensen des te meer om te winnen voor de pensioenen en alle redenen voor woede komen duidelijk naar voren in de spandoeken, borden, slogans en discussies in de demonstraties. Hoe belangrijk het ook is om een verenigd front te houden dat gericht is op de terugtrekking van het Macron-project, degenen die in de beweging zitten begrijpen dat de uitkomst van deze krachtmeting een verbeterde krachtsverhouding zal zijn in geval van overwinning, een verslechterde in geval van mislukking, tegenover de werkgevers en de regering.

Het is des te belangrijker dat dit klassenvraagstuk naar voren komt, dat deze krachtsverhouding voor een andere verdeling van de rijkdom tot stand komt, dat er een grote uitdaging is om de antikapitalistische eisen voor de financiering van collectieve voorzieningen, sociale zekerheid, gezondheidszorg, huisvesting, lonen geloofwaardig te maken. Dat gebeurt ook in een context waarin de maand februari dag na dag de bekendmaking van de jaarresultaten van grote Franse bedrijven zal zien, die over het geheel genomen die van 2021 dreigen te overtreffen.(3)Zie het dossier in Alternatives Economiques, februari 2023.

Binnen deze mobilisatie voor antikapitalistisch links spelen dus verschillende zaken. De NPA probeert hierin haar rechtmatige plaats in te nemen door aan te dringen op eenheid van actie met alle politieke krachten van de arbeidersbeweging die zich tegen de hervorming verzetten en tracht gemeenschappelijke initiatieven van de hele arbeiders-, vakbonds-, sociale- en politieke beweging op te bouwen, zoals de LCR in 2005 zijn plaats innam in de strijd tegen het Europees Grondwettelijk Verdrag.

In deze beweging wordt een andere strijd uitgevochten tussen antikapitalisten en extreem-rechts. Rassemblement National (RN) probeert opnieuw in de media te surfen op de onvrede van de bevolking om, zelfgenoegzaam geholpen door diezelfde media, te verschijnen als de echte oppositie tegen Macron en het verkondigt zijn verzet tegen de pensioenhervorming. Maar uiterst rechts weet dat het persona non grata is bij vakbondsdemonstraties (en hekelt bovendien de vakbonden die Macron hebben opgeroepen om tegen te stemmen) en in de Assemblée blijft RN stil over de strijd van amendementen om het project tegen te gaan en laat deze ruimte over aan NUPES. Het moet gezegd worden dat RN, inhoudelijk, de ‘noodzaak voor werknemers om inspanningen te leveren om de pensioenen te financieren’ deelt. RN heeft, na op de vingers te zijn getikt door de liberale economen in haar omgeving, haar programma van 2017 in de kast gezet: de terugkeer naar pensioen op 60 jaar met 40 jaar premie.

Behalve voor arbeidslevens die begonnen zijn vóór de leeftijd van 20 jaar, waar haar programma de terugkeer naar de pensioenleeftijd op 60 jaar handhaaft, spreekt RN zich discreet uit voor pensionering tegen het volle tarief tussen 62 en 67 jaar met 42 of 43 jaar werken. Eigenlijk zijn ze het eens met Macron, ook al veroordelen ze luidkeels het Macron-project om de pensioenleeftijd te verhogen tot 64 jaar. Men hoeft in hun programma niet te zoeken naar de minste eis voor sociale rechtvaardigheid, voor de verdeling van de rijkdom door de kapitalisten aan te vallen, voor een fiscaal en budgettair beleid dat een einde maakt aan de uitkeringen aan het grootkapitaal. Hun oplossingen voor de pensioenen, afgezien van een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd voor werknemers, liggen in een geboortevriendelijk beleid en het einde van de uitkeringen aan … immigranten! De plaats van RN in deze mobilisatie uitdagen gebeurt dus niet alleen op straat, maar ook door de dubbelhartigheid van haar houding aan de kaak te stellen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op International Viewpoint. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.