Terwijl de twee staten vechten om de heerschappij over het wereldkapitalisme, is het tijd om ons te verenigen voor collectieve bevrijding.

De rivaliteit tussen de VS en China heeft een hoge vlucht genomen. De toenadering die in het verschiet leek te liggen met de geplande top van minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken met Xi Jinping in februari, werd opgeblazen toen gevechtsvliegtuigen van Washington de ballon van Peking boven de Atlantische Oceaan neerschoten. De langverwachte top werd uitgesteld omdat beide partijen elkaar beschuldigden van illegale observatie en het opleggen van sancties.

Ondanks hun diepgaande economische integratie en een recordhandel in goederen van 690 miljard dollar in 2022, liggen de twee machten met elkaar overhoop over alles van militaire suprematie in de Indo-Pacific tot Ruslands imperialistische invasie in Oekraïne en handel en investeringen in het Zuiden. De VS blijft natuurlijk de dominante imperialistische macht ter wereld, maar nu vormt China een bedreiging voor hun hegemonie.

Centraal in dit conflict staan de microchips, die voor het wereldkapitalisme even belangrijk zijn als olie. Het zijn onmisbare onderdelen van alles, van mobiele telefoons tot auto’s, pc’s, overheidscomputers, satellieten, bewakingssystemen, tanks, oorlogsvliegtuigen en raketten. Zonder chips zouden bedrijven, staten en legers niet kunnen functioneren.

De VS en zijn bondgenoten zoals Taiwan, Zuid-Korea, Japan en Nederland domineren het ontwerp en de productie van chips. De regering Biden is vastbesloten Peking ervan te weerhouden zijn eigen chipindustrie te ontwikkelen en daarmee de Amerikaanse hegemonie uit te dagen.

Het nieuwe boek van Chris Miller, Chip War: The Fight for the World’s Most Critical Technology, is het beste verslag van de high-tech rivaliteit tussen de VS en China. Miller is een gevestigde academicus aan Tufts, Jeane Kirkpatrick Visiting Fellow aan het American Enterprise Institute, een voorstander van Amerikaans imperialisme en fan van vrijemarktkapitalisme. Chip War is geprezen door een hele lijst van mensen uit het politieke, zakelijke en militaire establishment, van Larry Summers tot Robert Kaplan en admiraal James Stavridis.

Het boek beschrijft de ontwikkeling van microchips in het militair-industriële complex van Washington, de centrale rol die ze speelden bij het verslaan van de USSR in de Koude Oorlog, en hun centrale rol in het huidige inter-imperialistische conflict tussen Washington en Peking. Ondanks de systematische vooringenomenheid ten gunste van de VS, is het essentiële lectuur voor internationalistisch links om de centrale rol van hightech in de huidige inter-imperialistische rivaliteit tussen de VS en China te begrijpen.

De microchip en het militair-industrieel complex

Zoals Miller schrijft, had het moderne kapitalisme met zijn reusachtige staten en bedrijven steeds meer mogelijkheden nodig om ‘loonlijsten op te stellen, verkopen bij te houden, volkstellingsresultaten te verzamelen en gegevens over branden en droogtes te verzamelen die nodig waren voor de prijsbepaling van verzekeringspolissen’. Die taken werden aanvankelijk uitgevoerd door enorme legers menselijke ‘rekenaars’.

De Tweede Wereldoorlog dreef de grootmachten ertoe die taken te automatiseren. Maar de mechanische apparaten die ze bedachten bleken omslachtig en onnauwkeurig. Als alternatief ontwikkelden onderzoekers van de Universiteit van Pennsylvania vroege computers die vacuümbuizen gebruikten, maar de buizen waren enorm, traag en onbetrouwbaar.

In de jaren 1950, toen de Koude Oorlog oplaaide, ontwierp een verzameling baanbrekende ingenieurs bij verschillende bedrijven en start-ups zoals Texas Instruments en Fairchild Semiconductor geïntegreerde schakelingen in siliciumchips ter vervanging van vacuümbuizen, waardoor ze veel kleinere en betrouwbaardere computers konden maken.

Na de lancering van de Spoetnik door Moskou wendde het ministerie van Defensie zich via het Defense Advanced Research Projects Agency (DARPA) tot die bedrijven om chips en computers te ontwikkelen voor hun vliegtuigen, raketten en ruimteschepen. De bedrijven bouwden nieuwe fabrieken om computers te maken voor alles van Apollo II tot de Minuteman-raket.

In 1965 kochten het Pentagon en de NASA meer dan 72 procent van alle chips. Zo stimuleerde de Amerikaanse staat de opkomst van de high-tech bedrijven in Silicon Valley en de twee zijn sindsdien nauw verbonden, waarbij imperialistisch beleid, kapitalistische industrie en het leger samensmelten.

Winst maken, uitbuiten van goedkope arbeid en internationalisering

Ontevreden over de beperkingen van overheidscontracten realiseerden de bedrijven zich dat ze enorme winsten konden maken in de ontluikende consumentenelektronica-industrie, die al snel de belangrijkste afnemer van chips werd. De concurrentie om winst en marktaandeel leidde tot innovatie, efficiëntere productieprocessen en een zoektocht naar steeds goedkopere arbeidskrachten.

De bedrijven raceten om nieuwe manieren te vinden om meer transistors in te bouwen in geïntegreerde circuits in siliciumchips om hun rekenkracht te vergroten. Gordon Moore, de medeoprichter van Fairchild en Intel, voorspelde een verdubbeling van het aantal transistors in chips om de twee jaar ‒ de zogenaamde Wet van Moore.

Innoveren deden ze, met steeds complexere technologie tegen steeds hogere investeringskosten. Om de arbeidskosten te drukken, bouwden ze fabrieken weg van de vakbondsbolwerken in de traditionele industriële centra in het land en namen ze vrouwelijke werknemers in dienst tegen lage lonen.

Hun zoektocht naar goedkopere arbeidskrachten bracht hen ertoe hun fabrieken te verplaatsen naar met de VS geallieerde Aziatische landen zoals Hong Kong, Taiwan, Maleisië, Singapore en Zuid-Korea. Ze betaalden voornamelijk vrouwelijke werknemers een fractie van de kosten van Amerikaanse arbeidskrachten. Miller merkt op dat ‘de halfgeleiderindustrie globaliseerde decennia voordat iemand van het woord had gehoord en legde de basis voor de Aziatische toeleveringsketens die we nu kennen’.

De Amerikaanse staat moedigde die internationalisering aan, ook in Japan, zijn vroegere vijand in de Tweede Wereldoorlog, maar nu zijn vazal in de Koude Oorlog. Washington zag de ontwikkeling van een op de Amerikaanse markt gerichte Japanse elektronica-industrie als een manier om het land, samen met andere Aziatische staten, aan zijn zijde te binden tegen Mao’s China en de USSR.

Transformatie van de moordketen in Vietnam

De Amerikaanse oorlog in Vietnam versnelde al die ontwikkelingen. Omdat de grondoorlog mislukte, ging Washington over tot tapijtbombardementen in een wanhopige poging om de nationale bevrijdingsstrijd de kop in te drukken.

Maar hun geleide munitie was nog steeds afhankelijk van vacuümbuizen en was daarom onbetrouwbaar en onnauwkeurig. Om ‘de moordketen te transformeren’, contracteerde de VS Texas Instruments om geleidingssystemen met chips in plaats van buizen te maken.

Hoewel ze veel effectiever waren, konden ze de Vietnamezen niet verslaan. Niettemin, zoals Miller onverbloemd opmerkt, ‘was Vietnam een succesvolle proeftuin geweest voor wapens die micro-elektronica en explosieven combineerden op een manier die een revolutie in de oorlogsvoering teweeg zou brengen en de Amerikaanse militaire macht zou veranderen.’

Het succes van die wapens dwong de Sovjet-Unie om haar eigen Silicon Valley te creëren ‒ Zelenograd. Maar, zoals Miller zelfvoldaan opmerkt, ontbrak het aan het dichte netwerk van winstgerichte bedrijven dat de bron was van innovatie in de VS en daarom was het beperkt tot het stelen en kopiëren van chips.

Hoewel dat de VS de overhand gaf in de wapenwedloop, vreesde Washington dat zijn nederlaag in Vietnam zijn Aziatische vazallen zou doen afglijden naar China en de USSR. Om dat te voorkomen stimuleerde de VS de verdere ontwikkeling van de high-tech industrie in de hele regio.

‘Van Zuid-Korea tot Taiwan, van Singapore tot de Filippijnen’, schrijft Miller, ‘leek een kaart van halfgeleiderassemblagefaciliteiten veel op een kaart van Amerikaanse militaire bases in Azië… Tegen het einde van de jaren zeventig vielen de Amerikaanse bondgenoten in Azië niet langer in de val van het communisme, maar waren ze nog sterker geïntegreerd in de VS.’

De Koude Oorlog gewonnen, maar de technologische suprematie verloren

De VS verwerkte de doorbraken van de industrie om hun leger te radicaal te veranderen en de Koude Oorlog te helpen winnen. In de jaren zeventig voerde William Perry, onderminister van defensie in de regering Carter, een nieuwe ‘compensatiestrategie’ in om de kwaliteit en de nauwkeurigheid van de raketten van het Pentagon te verbeteren om het kwantitatief grotere arsenaal van Moskou tegen te gaan en het te dwingen tot een niet te winnen en omslachtige poging om gelijke tred te houden.

De VS werd echter al snel geconfronteerd met een onbedoeld gevolg van hun internationalisering van de chipfabricage: het ontstaan van rivaliserende centra van de high-tech industrie. De Japanse staat financierde Sony, Nikon en anderen die hun marktaandeel vergrootten ten koste van de bedrijven in Silicon Valley.

Tegen 1986 produceerde Japan meer chips dan de VS en maakte het 70 procent van alle lithografie-apparatuur ter wereld, wat essentieel is voor het maken van halfgeleiders. De VS was afhankelijk geworden van Japan net op het moment dat Tokio klaar leek om zich te laten gelden als een grote rivaal.

Niet voor de eerste of de laatste keer lieten de Amerikaanse staat en het kapitaal zich opnieuw gelden tegenover een uitdager. Washington verlaagde de rente en de belastingen en dwong Japan (samen met andere landen) het ‘omgekeerde Plaza-akkoord’ te aanvaarden, waardoor de dollar werd gedevalueerd. Als gevolg daarvan konden Amerikaanse bedrijven goedkope leningen krijgen en, op basis van de verzwakte dollar, hun export verkopen tegen concurrerende, zo niet lagere prijzen dan hun internationale concurrenten.

Micron, Intel, en anderen profiteerden optimaal en herstelden gedeeltelijk de Amerikaanse technologiedominantie. Washington, via DARPA en NASA, hielp hen in het proces door contracten te geven aan startende bedrijven zoals QUALCOMM voor ruimtecommunicatiesystemen.

Japan en zijn bedrijven waren al snel in het defensief. Ze werden aan de bovenkant uitgedaagd door Amerikaanse bedrijven en aan de onderkant door de opkomst van chipfabrikanten in landen als Zuid-Korea, die hun eigen conglomeraten zoals Samsung financierden die veel goedkoper chips maakten dan Japan.

Tegelijkertijd dwong Reagans Tweede Koude Oorlog de USSR tot een high-tech wapenwedloop die ze zich niet kon veroorloven en niet kon winnen, vooral te midden van haar decennialange bezetting van Afghanistan. Uiteindelijk viel het rijk in 1989 en de Sovjet-Unie zelf brak in 1991. Miller schrijft de overwinning van de VS toe aan zijn technologische bekwaamheid en pochte: ‘De Koude Oorlog was voorbij: Silicon Valley had gewonnen.

Washington’s overmoed op het unipolaire moment

De VS ging een nieuw tijdperk van ongeëvenaarde hegemonie in ‒ het unipolaire moment. Om zijn macht te demonstreren, liet Washington zijn hoogtechnologische wapens in de Golfoorlog van 1991 volop zien, met precisiegeleide kruisraketten en bommen die het leger en de infrastructuur van Irak verwoestten, waardoor de relatief geavanceerde maatschappij werd teruggeworpen naar het pre-industriële tijdperk.

Miller viert die barbaarsheid en citeert The New York Times dat de oorlog een ’triomf was van silicium over staal’ en een andere krantenkop die opschept met ‘Oorlogsheldenstatus mogelijk voor de computerchip’. Triomfantelijk nam Washington een nieuwe imperialistische strategie aan om toezicht te houden op de wereldeconomie door staten op te nemen in een neoliberale wereldorde van globalisering van de vrijhandel.

De VS gebruikte het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank, de Wereldhandelsorganisatie en de VN om die orde af te dwingen en zette zijn leger in om regimeveranderingen door te voeren tegen zogenaamde schurkenstaten en om zogenaamde vredesmissies uit te voeren in landen als Haïti die verscheurd waren door het vrijemarktbeleid. Het land zette alle staten van de wereld onder druk om hun verzorgingsstaat af te bouwen, waardoor de rol van de overheid werd gereduceerd tot het handhaven van de wetten en normen van het mondiale kapitalisme.

De VS geloofde dat haar bedrijven hun technologische superioriteit konden behouden door globalisering en innovatie. De VS negeerde China’s staatsbeheer van zijn economie en verwelkomde het land in de Wereldhandelsorganisatie, in de naïeve overtuiging dat integratie in het wereldwijde kapitalisme ertoe zou leiden dat het land de normen van de vrije markt zou overnemen en zou democratiseren. Multinationals gaven weinig om dergelijke finesses en waren meer geïnteresseerd in het uitbuiten van China’s goedkope arbeidskrachten en het verkrijgen van toegang tot de Chinese markt.

In tegenstelling tot wat Washington hoopte, leidde de globalisering tot de relatieve achteruitgang van de Amerikaanse technologie-industrie. De VS behield zijn voorsprong bij het ontwerp van chips, maar de fabricage gebeurde steeds meer door TSMC in Taiwan en Samsung in Zuid-Korea. En sommige van de belangrijkste instrumenten zoals EUV Lithografie, essentieel voor het maken van de meest geavanceerde chips, werden nu geproduceerd door ASML in Nederland.

Als gevolg daarvan, aldus Miller, ‘maakten Amerikaanse fabrieken in 1990 37 procent van alle chips ter wereld, maar dat daalde tot 19 procent in 2000 en tot 13 procent in 2010’. De meeste fabrieken waar de VS nu op vertrouwde, stonden in Aziatische landen vlak naast China, dat snel een rivaal van de VS werd.

China’s aanval op Washingtons high-tech fort

Washington negeerde die problemen totdat de economische opkomst van China in combinatie met Amerikaanse nederlagen in Irak en Afghanistan en de Grote Recessie leidde tot de relatieve neergang van de VS als supermacht. De VS blijft de dominante wereldmacht, maar nu in een asymmetrische multipolaire wereldorde waarin het land te maken heeft met China en Rusland als imperialistische rivalen en met een groot aantal regionale machten die tussen hen in staan.

China is weliswaar de op één na grootste economie ter wereld geworden, maar blijft voor computerchips afhankelijk van de VS en zijn bondgenoten. ‘Miller: ‘Gedurende het grootste deel van de jaren 2000 en 2010 gaf China meer geld uit om halfgeleiders te importeren dan olie. Krachtige computerchips waren even belangrijk als koolwaterstoffen voor de economische groei van China. In tegenstelling tot olie wordt de levering van chips echter gemonopoliseerd door China’s geopolitieke rivalen.’

In 2015 zette Xi Jinping China’s zinnen op het overwinnen van die afhankelijkheid. In een verbluffende toespraak die Miller citeert, spoorde Xi Chinese technici en partijfunctionarissen aan om ‘de versterkingen van onderzoek en ontwikkeling van kerntechnologieën aan te vallen’. Hij lanceerde projecten zoals China 2025 die nationale high-tech kampioenen en chipproducenten subsidiëren met als doel het aandeel van geïmporteerde chips in het land terug te brengen van 85 procent in 2015 tot 30 procent in 2025.

Xi moedigde Chinese bedrijven aan joint ventures aan te gaan met multinationals als IBM en QUALCOMM op voorwaarde dat ze ermee instemden hun technologie over te dragen in ruil voor toegang tot de Chinese markt. Hij moedigde bedrijven ook aan om hightechbedrijven in Azië, Europa en de VS op te kopen of ermee te fuseren.

Als gevolg van die inspanningen heeft China een high-tech ecosysteem opgebouwd met bedrijven als Huawei, dat enkele van ’s werelds meest geavanceerde chips voor smartphones begon te ontwerpen, de op een na grootste klant werd van het Taiwanese TSMC en een pionier was in de volgende generatie telecominfrastructuur, 5G, die het aan landen over de hele wereld wilde verkopen.

‘Als de trends van eind 2010 worden doorgetrokken’, stelt Miller, ‘zou de Chinese chipindustrie in 2030 qua invloed kunnen wedijveren met Silicon Valley. Dat zou niet alleen technische bedrijven en handelsstromen verstoren. Het zou ook het evenwicht van de militaire macht herschikken.’

De VS slaat terug

Het establishment in Washington besefte dat het in een relatief verval was geraakt, dat het voor zijn chips afhankelijk was geworden van Taiwan en Zuid-Korea en dat het China zag als een rivaal met een steeds geavanceerdere hightechindustrie die diep in zijn leger was geïntegreerd. Zelfs technici, schrijft Miller, ‘vreesden privé dat door de staat gesteunde Chinese concurrenten ten koste van hen marktaandeel zouden veroveren’.

Zo ontstond een nieuwe ‘Washington Silicon Valley Consensus’ tegen China. De laatste drie presidentiële regeringen zijn overgestapt van de eerdere strategie van betrokkenheid bij China naar een strategie van beheersing van de opkomst van China, met name op het gebied van hightech. Om de treffende uitdrukking van politicologen Henry Farrell en Abraham Newman te gebruiken: de VS ‘bewapende de onderlinge afhankelijkheid’ en richtte zich op China’s afhankelijkheid van buitenlandse chips.

Als onderdeel van haar ‘Focus op Azië’ verbood de regering-Obama in 2016 Amerikaanse bedrijven halfgeleiders te verkopen aan het Chinese ZTE, omdat het bedrijf de sancties tegen Iran zou hebben overtreden. Alleen een overeenkomst met president Donald Trump om een boete te betalen om weer toegang te krijgen tot Amerikaanse leveranciers redde het bedrijf van de totale ondergang, maar het verbod was een teken van wat komen ging.

De regering Trump, die het Amerikaanse imperialisme heroriënteerde van de ‘oorlog tegen terreur’ naar grootmachtrivaliteit met China en Rusland, richtte zich op de techindustrie van Beijing, met name Huawei. Met de nationale veiligheid als rechtvaardiging verbood het ministerie van Handel Amerikaanse bedrijven om chips, hardware en software aan het bedrijf te verkopen.

Al snel kwamen andere bedrijven en Amerikaanse bondgenoten in actie. Het Taiwanese TSMC sloot zich hierbij aan, net als Groot-Brittannië en andere landen, waardoor de toegang tot hoogwaardige chips werd beperkt en de poging om de markt voor 5G te veroveren werd gesaboteerd. De VS zette vervolgens China’s supercomputerfabrikanten Sugon en Phytium op de zwarte lijst en legde beperkingen op aan SMIC, de meest geavanceerde chipfabrikant van het land.

De chipoorlog van Biden

De regering Biden zette Trumps strategie van rivaliteit tussen grote mogendheden voort, maar verruilde zijn unilaterale tactieken voor multilaterale. Ze handhaafde de tarieven en verboden tegen Chinese bedrijven en koppelde die aan een nieuw industriebeleid om de binnenlandse productie van hoogwaardige technologie te herstellen en te investeren in onderzoek en ontwikkeling op het gebied van chips.

In een toespraak in 2021 voor topmanagers in het Witte Huis verklaarde Biden: ‘Als natie hebben we te lang niet de grote, gedurfde investeringen gedaan die we nodig hebben om onze concurrenten wereldwijd voorbij te streven.’ Hij hield een silicium wafer omhoog en beschimpte de verzamelde bazen voor ‘achterstand in onderzoek en ontwikkeling en productie… We moeten ons spel verbeteren’.

Om het verlies van binnenlandse fabrieken tegen te gaan, sloot Biden een deal met TSMC om een fabriek van 40 miljard dollar te bouwen in Arizona. In ruil voor belastingvoordelen zal Samsung 191 miljard dollar uittrekken voor de bouw van 11 nieuwe fabrieken in Texas. De CHIPS and Science Act van de regering zal 280 miljard dollar besteden aan de financiering van meer fabrieken en nieuw onderzoek en ontwerp op het gebied van gespecialiseerde chips, kunstmatige intelligentie en robotica.

Maar zelfs terwijl TSMC uit Taiwan en Samsung uit Zuid-Korea fabrieken in de VS bouwen, verzetten ze zich ertegen om slechts pionnen van Washington te worden en bouwen ze tegelijkertijd fabrieken in China. Maar geen van die fabrieken is zo geavanceerd als die in hun eigen land. Beide staten beschermen hun industrieën en spelen de twee grootmachten tegen elkaar uit.

Om ze in te sluiten breidt Biden het aantal Chinese bedrijven op de zwarte lijst uit om het delen van technologie te voorkomen. Net als Trump gebruikt hij nationale veiligheid als alibi om bedrijven uit andere landen te dwingen hetzelfde te doen in een poging China de toegang tot de meest geavanceerde chips, productiemiddelen en fabrieken te ontzeggen.

Dat optreden versnelt China’s streven naar een eigen chipindustrie. En de poging van Washington om de toegang van China tot TSMC af te sluiten, versterkt het conflict tussen de VS en China over Taiwan, dat Peking als een afvallige provincie beschouwt, terwijl de VS het bewapent om elke Chinese poging om het over te nemen af te schrikken en de Amerikaanse hegemonie over de Stille Oceaan en zijn technologie-industrie te verankeren.

Miller: Taiwan is dus niet alleen de bron van de geavanceerde chips waarop de militairen van beide landen inzetten. Het is ook het meest waarschijnlijke strijdtoneel. Nu de spanningen escaleren, hebben Chinese regeringsanalisten publiekelijk betoogd dat… ‘we TSMC in beslag moeten nemen’.

Internationalisme van onderop tegen imperialistische rivaliteit

Hoewel oorlog voorlopig onwaarschijnlijk is, zou het, zoals Miller opmerkt, ‘naïef zijn om aan te nemen dat wat in Oekraïne gebeurde niet in Oost-Azië zou kunnen gebeuren.’ Dus ‘Balloongate’ is geen lachertje; het is voorlopig een symbolische oorlog, maar het zou een echte oorlog kunnen worden over Taiwan en als dat zou gebeuren, zou dat de wereldeconomie te gronde richten en de menselijke beschaving bedreigen met nucleaire vernietiging.

Internationaal links moet zich verzetten tegen die toenemende interimperialistische rivaliteit en de bijbehorende chipoorlog. We moeten Miller’s kader verwerpen ‒ dat hij deelt met de regering Biden ‒ dat de VS en zijn ‘democratisch kapitalisme’ steunt tegen autocratieën als China.

De VS en zijn multinationals heersen thuis over de ongelijkheid van de roofriddersleggen het Zuiden armoede op en zijn bereid gebleken om landen die zich tegen hun heerschappij verzetten, van Vietnam tot Irak, met de grond gelijk te maken. Tegelijkertijd moeten we ons verzetten tegen China met zijn grote ongelijkheid, gruwelijke onderdrukkingen zoals die van het Oeigoerse volk en zijn imperialistische ambities.

We moeten nationalistische trouw aan een van beide staten verwerpen en in plaats daarvan internationale solidariteit van onderop opbouwen tussen arbeiders, onderdrukten en volkeren in kleinere landen als Taiwan. Activisten in de VS, China en de rest van de wereld zijn begonnen dit pad te bewandelen.

Chinese internationale studenten hebben ‒ met de steun van Amerikaanse activisten ‒ acties georganiseerd ter ondersteuning van de Blanco Papier protesten in China tegen de covid lockdowns. Radicalen overal ter wereld hebben de opstand in Hong Kong, de strijd van de Oeigoeren voor zelfbeschikking en de inspanningen van het Taiwanese volk om niet verstrikt te raken in een vuurzee tussen de twee grootmachten gesteund.

De arbeidersbeweging zal een belangrijk middel zijn om die solidariteit te bevorderen. Labor Notes heeft in het verleden Chinese arbeiders op tournee gestuurd in de VS, technici hebben in hun bedrijfstak wereldwijd gemeenschappelijke fronten opgericht en Chinese studenten hebben zich aangesloten bij hun Amerikaanse collega’s bij het organiseren van campusvakbonden en stakingen zoals die in Californië.

Het belangrijkste is dat Amerikaans links banden moet smeden met het nieuwe Chinese links om zich te verzetten tegen het militarisme van zowel Washington als Peking. Nu die twee staten vechten om de heerschappij over high tech en mondiaal kapitalisme, is het tijd om de volksstrijd over de hele wereld te verenigen voor onze collectieve bevrijding van wat Martin Luther King Jr. de drie kwaden van het systeem noemde ‒ racisme, armoede en oorlog.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Truthout. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.