Bij het overlijden van Louis ‘Lou’ Wyns (°30/10/1942 – +27/05/2025)
Op 27 mei 2025 overleed Louis ‘Lou’ Wyns. Met hem verliest de syndicale en politieke linkerzijde in Vlaanderen een van haar meest markante boegbeelden. Strijdsyndicalisme, verenigend optreden, sociaal basiswerk en politiserende vorming vormden de sleutelwoorden van zijn inzet.
Hoboken
Lou Wyns werd geboren tijdens de Tweede Wereldoorlog en groeide op in de toen nog zelfstandige gemeente Hoboken. Het was in velerlei opzicht een gemeente die gekenmerkt werd door de overgang van rurale naar industriële productie. De industrie lag er letterlijk naast het platteland, met een industriële ontwikkeling, die tijdens de 20ste eeuw zorgde voor een verdrievoudiging van het aantal inwoners. Daarbij ging het veelal om inwijkelingen vanuit de omliggende rurale gemeenten aan beide oevers van de Schelde. Op het Hobokense grondgebied bevonden zich bedrijven en fabrieken zoals de scheepswerf Cockerill Yards en het metaalverwerkend bedrijf Metallurgie Hoboken, later eerst omgedoopt tot Metallurgie Hoboken-Overpelt en daarna tot Umicore, in de volksmond steevast ‘de Zilver’ genoemd. De arbeiders, die in deze bedrijven werkten, woonden dicht bij de bedrijven, in vrij kleine huisjes, waaraan meestal ook een grote ‘hof’ verbonden was. In die ‘hof’ verbouwden de bewoners groenten en fruit en verzorgden ze ook pluimvee en konijnen. Dit alles om hun karige loon aan te vullen met producten uit hun moestuin. In vele gevallen brachten zij vanuit hun rurale oorsprong ook hun mentale overtuigingen en wereldbeeld mee, waaronder ook een sterke religiositeit.
Cardijn en de KAJ
In deze omgeving gedijden de ideeën en inspanningen van kardinaal Jozef Cardijn, stichter van de Katholieke Arbeidersjeugd (KAJ), bijgenaamd ‘de Kajotters’. Bewogen door de pauselijke sociale encyclieken Rerum Novarum (1891) en Quadragesimo Anno (1931), door zijn bewondering voor de sociaal bewogen priester Aldolf Daens en door zijn contacten met christelijke arbeidersbewegingen in binnen- en buitenland, wou hij iets doen voor de Belgische jonge arbeiders. Cardijn was een begenadigd en wervend spreker. Hij prentte zijn jonge aanhangers voortdurend in dat zij zich niet hoefden te schamen voor hun zogenaamd ‘lage afkomst’, dat hun manuele arbeid evenveel waard was als die van ‘gestudeerden’ en dat zij even goed konden ‘zien, oordelen en handelen’. Daarnaast benadrukte hij voortdurend het belang van vorming en bewegingsopbouw als cruciale voorwaarden tot maatschappelijke ontvoogding. Cardijn werd op handen gedragen door duizenden jonge arbeiders. Ook de jonge Lou Wyns werd ‘kajotter’ en raakte diepgaand beïnvloed door Cardijns ideeën.
Overtuiging
In zijn eigen woorden (1)Zie de uitgebreide tekst van Lou in VANDEPUTTE, Jan en DERUETTE, Serge (red.), Hier Komen de Delegees, EPO, Berchem, 1995. vertelt Lou hoe hij opgroeide “als zoon van een zelfstandige hovenier in het landelijke deel van Hoboken. Mijn ouders hadden een groot christelijk gezin van liefst 10 kinderen, waarvan ik het vijfde was. Ik herinner mij niet dat er bij ons ooit over vakbonden of arbeidersbeweging gesproken werd. Pas veel later ben ik beginnen begrijpen dat mijn ouders daar gewoonweg geen tijd voor hadden. Toch kwam er bij ons altijd veel volk over de vloer; wij waren een sociaal bewogen gezin. Verschillende broers waren actief in de KAJ. Sommigen werden aangetrokken door de traditionele christelijke geest van dienstbaarheid en hulp die daar heerste, terwijl anderen daar het progressieve engagement vonden. De KAJ heeft de kinderen Wyns alleszins op verschillende sporen gezet: twee van mijn broers zijn als missionaris naar Afrika en de Filipijnen getrokken en twee andere zijn actieve syndicalisten geworden. Ik denk dat ikzelf al in die jeugdjaren de overtuiging heb opgedaan dat het syndicale maar één aspect is van de sociale strijd en dat er daarnaast andere, even belangrijke facetten bestaan.”
Polysar
Na vanaf zijn 14de gewerkt te hebben op het familiebedrijf begon hij op zijn 21ste (na zijn huwelijk) te werken als ploegarbeider. Zo kwam hij begin 1960 terecht bij de nieuwe chemische fabriek Polysar, in Zwijndrecht. Lou wilde bij een vakbond gaan en sloot zich als ‘kajotter’ als vanzelf aan bij het ACV. Polysar maakte deel uit van wat toen ‘de industriële expansie’ genoemd werd. Enorme landelijke gebieden verdwenen letterlijk onder het uit de Schelde gewonnen opgespoten zand. Op die nieuwe terreinen werden talrijke industriële bedrijven opgericht, waar de plattelandsjeugd door werd aangetrokken. Die plattelandsjeugd was voornamelijk laag of kort geschoold. Zij werd ingeschakeld in ‘de continu’ – ploegarbeid, dus. Lou herinnert zich dat zij “in die tijd al blij waren dat wij in de industrie konden beginnen werken en dat wij daar een basisopleiding kregen. Wij namen het continuwerk er veel gemakkelijker bij dan de geschoolde arbeiders van de onderhoudsafdelingen. Die waren dikwijls al wat ouder en kwamen ofwel uit andere fabrieken zoals de scheepswerf, ofwel van de vakschool. In de twee gevallen kwamen zij meestal uit de traditionele arbeiderswereld en waren zij veel meer socialistisch gezind. Zo bestond er toen in de fabriek als het ware opnieuw de tegenstelling tussen stad en platteland. Wij werden bekeken als “boerkens van den buiten“. Wij werden overigens ook onderbetaald en het wegwerken van die kloof werd vooral door het ACV verdedigd. Bij de jongeren van het ACV leefden ook de KAJ-ideeën van Cardijn nog voort‚ die in haar manifesten de tegenstelling arbeid-kapitaal aankloeg en heel sterk opkwam voor de emancipatie van de jongeren. Dat was iets nieuws. dat bood uitzicht op verandering. Het ACV had op ons ook een zekere aantrekkingskracht omdat nogal wat gekende ACV-syndicalisten zoals een Karel Heirbaut of Jan Cap (beiden van de scheepswerf Boel in Temse) in de jaren 1960 vanuit een bredere visie actief waren in de opkomende sociale bewegingen – de voorbodes van mei ’68 – en heel kritisch stonden tegenover allerlei wantoestanden in de maatschappij. In vergelijking daarmee kwam het ABVV bij ons over als vastgeroest en weinig vernieuwingsgezind. Het ABVV was wel heel sterk uitgebouwd in de haven, de petroleum- en metaalindustrie en de openbare diensten, maar een ABVV-jongerenbeweging als de KAJ kenden wij toen niet.”
Slechte arbeidsvoorwaarden
In het midden van de jaren 1960 werd Lou bij Polysar een actief ACV-militant. Er was stof genoeg voor talrijke conflicten met het patronaat. Zo weigerden de patroons (van Polysar en andere chemische bedrijven als BASF, SIBP, enz.) om hun bedrijf onder te brengen bij het paritair comité van de petroleumsector. In die petroleumsector bestond er “een heel goede syndicale werking, geïnspireerd door de Communistische Partij, die echt een stempel op de hele sector wist te drukken. Daar moesten die nieuwe chemiepatroons natuurlijk niet van weten. Zo sloten deze nieuwe fabrieken aan bij de chemische sector, bij de wegkwijnende leerlooierijen en bij de kleine medische bedrijven, waar geen strijdbare syndicale traditie bestond en de arbeidsvoorwaarden veel slechter waren.”
Conflicten
Lou wijst erop dat “in die beginjaren dezelfde conflicten altijd opnieuw terug kwamen: het toekennen van de betaalde feestdagen aan de ploegwerkers, het doen erkennen van de productiearbeiders als stielmannen en het wegwerken van de al te grote loonverschillen tussen productie- en onderhoudsarbeiders. De productiearbeiders werden toen stiefmoederlijk behandeld, terwijl de onderhoudsarbeiders – lassers, draaiers‚ pijpfitters‚ mechaniekers… – vanuit hun syndicale ervaring bij de scheepsherstellers op de Shop, bij Mercantile of op Cockerill hun stielkennis veel meer konden doen erkennen en verzilveren. Het is in die strijd voor dat soort eisen dat van onder uit, vooral onder de productiearbeiders, een syndicale werking is ontstaan, die in feite helemaal los stond van de officiële vakbonden.” Of Lou er zich bewust van was, weet ik niet, maar de opkomende strijdvaardigheid in de scheikundige sector maakte deel uit van een veel bredere, zelfs internationale evolutie: de opkomst van wat de Vierde Internationale omschreef als ‘een nieuwe, brede voorhoede’, die niet kon noch wou gecontroleerd worden door de traditionele ‘apparaten’ van de arbeidersbeweging.
Strijdsyndicalisme en eenheid
Lou heeft in zijn syndicaal werk altijd collectief gewerkt, met een hele ploeg: “Als syndicalisten vonden wij het belangrijk om ook de stem van de productiearbeiders te laten horen binnen het bedrijf en binnen de vakbonden. Wij begonnen binnen de vakbonden een groep te vormen waarin zowel gewone arbeiders zaten als delegees (afgevaardigden) van de officiële organen van de Ondernemingsraad (OR) en het Comité Veiligheid en Gezondheid (CVG). Wij gingen van meet af aan uit van het conflictmodel, omdat wij al snel door hadden dat de werkgever iedere sociale toegeving verrekent als een hogere loonkost, die hij natuurlijk zo laag mogelijk wil houden. Wij kozen van in het begin voor het strijdsyndicalisme en werkten aan een zo groot mogelijke eenheid van alle arbeiders. Dat kwam ook voort uit de nieuwe sociale beweging van de jaren 1960, waarin militanten van ABVV en ACV naar nieuwe vormen van samenwerking aan het zoeken waren. Wij zijn altijd zeer bekommerd geweest om die eenheid te beschermen en zoveel mogelijk uit te breiden, ook naar de bedienden toe. Dit omdat bij ons in de chemische industrie echte handenarbeid minimaal is en het begeleiden van het productieproces ook een inhoudelijk begrijpen vereist. Daarom lag het bij ons misschien meer voor de hand dat arbeiders en bedienden tot samenwerking kwamen.”
Ulburghs en Wereldscholen
Een andere volgeling van Cardijn was de uit Zolder afkomstige priester-arbeider Jef Ulburghs. Na jarenlang actief te zijn geweest in het Luikse, keerde deze in 1968 terug naar Limburg. Daar lag hij – ingebed in het toenmalige tijdsgewricht – aan de basis van meerdere initiatieven, alle gericht op sociaal basiswerk en vorming. Eind 1969 richtte Ulburghs daartoe ‘Gemeenschap en Ontwikkeling’ op, waar sociaal geëngageerde mensen uit Vlaanderen, Wallonië en uit de ontluikende derdewereldbeweging elkaar vonden. Een jaar later groeide daaruit de organisatie Wereldscholen, waarin de vorming van militanten en de mogelijkheid voor mensen uit arbeidersmiddens om een universitair diploma te halen, met actievoeren gecombineerd werd. Begin 1970 brak dan de Limburgse mijnstaking uit. Deze staking kwam tot stand ondanks en bijgevolg tegen de vakbondsleidingen in. Relatief jonge mijnwerkers sloegen de handen in elkaar, vormden een stakerscomité en kwamen collectief op voor hun eigen loon- en andere eisen. Zij ontsnapten daarmee aan controle door de gevestigde ‘apparaten’. Ulburghs en Wereldscholen ondersteunden de stakers en kwamen daardoor in conflict met de kerkelijke leiding en met die van het ACV. De stakende Limburgse mijnwerkers stonden wel niet op zichzelf. Eigenlijk gaven zij het startschot voor wat een woelige periode zou worden. Enkele jaren later werd het Limburgse voorbeeld gevolgd door spontaan stakende dokwerkers in Antwerpen en Gent (fraai in beeld gebracht in Robbe De Herts ‘Le Filet Américain’), door de arbeiders van de zinkfabriek Vieille Montagne in Balen (verwerkt in het toneelstuk en later de film ‘Groenten uit Balen’ van Walter van den Broeck), door de scheepsbouwers van Boel in Temse en door nog vele anderen. Zo goed als altijd werden deze spontane of ‘wilde’ stakingen niet erkend door de vakbondsleidingen en werd er bijgevolg ook geen stakingsgeld uitbetaald. Lou Wyns raakte betrokken, zowel bij de activiteit van Wereldscholen als bij de feitelijke opstand van de arbeidersbasis tegen de ‘gevestigde machten’, buiten en binnen de vakbond. Hij werd zo deel van de ‘nieuwe brede voorhoede’.
KWB-manifest
De opstandigheid van de arbeidersbasis werd mee gevoed door discussies binnen de KWB (Katholieke, later Kristelijke Werknemersbeweging, vandaag herdoopt tot Raak – de vormingsorganisatie voor mannelijke leden van de christelijke arbeidersbeweging). In 1963 werd het KWB-manifest ‘Op zoek naar een nieuwe ondernemingsvorm’ gelanceerd. Rond dit manifest werd een brede, langdurige en diepgaande discussie georganiseerd. De oorspronkelijke tekst werd door de inbreng van de basis stevig geamendeerd. De toon ervan werd meer en meer antikapitalistisch van aard, om begin jaren 1970 uit te monden in de slagzin ‘het kapitalisme maakt mens, dier en natuur kapot’. Die radicalisering verliep wel niet zonder slag of stoot.
Opstandigheid
Boelwerf-syndicalist Jan Cap herinnert zich (2)Uit Jan Cap, In naam van mijn klasse, EPO, Berchem, 1987 – https://www.marxists.org/nederlands/cap/in_naam_klasse/index.htm – geraadpleegd op 06/06/2025.: “De discussies rond het KWB-manifest zorgden voor onrust bij de leiding van de christelijke arbeidersbeweging. Volgens hen moest de KWB alleen maar instaan voor het culturele leven van de arbeider in zijn parochie en hem als ‘persoon’ wat ontwikkeling en ontspanning geven. Ze spraken altijd maar over dé mens, dé persoon, los van zijn groepsverbondenheid, los van zijn klasse. Van als we door gingen denken over onze arbeid, over onze arbeidssituatie, kwamen we op het terrein van de vakbond. En opvattingen als ‘het kapitalisme maakt ons kapot’, ‘het kapitalisme is onmenselijk’ en ‘er moet een ander systeem komen’ werden niet geslikt door onze leiding. Zij veroordeelden het kapitalisme niet, zij zochten naar samenwerking ermee. Rond die stellingen zijn er van hoog tot laag ernstige conflicten geweest binnen de beweging. De ideeën van het manifest waren niet nieuw en zeker niet revolutionair. De idee van zelfbeheer bijvoorbeeld was vroeger gebruikt en ontwikkeld, juist tegen de groeiende invloed van de marxistische ideeën bij de arbeiders. Maar voor ons was het manifest een aanleiding om op zoek te gaan, om fundamentele vragen te stellen, om in te gaan tegen het brave, het nederige, het onderdanige van het christelijke denken. Onze opstandigheid botste tegen het behoudsgezinde. Het was voor ons een startschot van bewustwording en opstandigheid. En de invloed daarvan zag je goed op studiedagen en weekends van het ACV. Je kon er de KWB’ers zo uithalen. Ze vielen op door hun progressieve taal, hun diepere opvattingen, hun bewuster nadenken. Je zag het aan de syndicale delegaties op bepaalde bedrijven, waar delegees uit de KWB kwamen. Er werd opener gediscussieerd.”
Groot Arbeiderscomité
Zoals gezegd waren de vakbondsleidingen destijds niet gediend van dit soort ‘wilde’ acties en opvattingen. Ook Lou werd daarmee geconfronteerd: “In 1973 kwam het tot een spontane staking rond de achterstelling van de productiearbeiders, het niet toekennen van betaalde feestdagen aan de continu-arbeiders en een loonopslag voor iedereen, maar in centen in plaats van in procenten. De vakbondsleidingen hebben die staking, die toch drie weken zou duren, nooit willen erkennen. Zij waren het helemaal niet eens met onze eisen en nog minder met onze opstelling. Wij kregen wel steun van de nieuwe sociale beweging, van het Groot Arbeiderscomité, het GAK.” Dit GAK werd begin jaren 1970 opgericht en bestond uit mensen van allerlei strekkingen, militanten uit verschillende bedrijven, leden van de KP (Communistische Partij), de RAL (vandaag SAP – Antikapitalisten), Amada (vandaag PVDA), Wereldscholen, enz. Hoewel dit comité geen lang leven beschoren was, zorgde het bestaan ervan wel degelijk voor een intense kruisbestuiving tussen alle deelnemers eraan. Tegelijk voelden de vakbondsleidingen zich juist bedreigd door deze kruisbestuiving.
Uit protest naar het ACLVB
Dat uitte zich niet alleen in het niet erkennen van stakingen (en dus ook het niet uitbetalen van stakersgeld), maar ook in het vermijden van syndicale of sociale verkiezingen. De vakbondsleiders kozen zo liever zelf hun basis, in plaats van omgekeerd. Dat gebeurde ook bij Polysar. Samen met de hele militantengroep van het ACV ging Lou daarom op zoek naar een uitweg: “Na heel wat overleg beslisten de militanten om aan de leden een soort mandaat, een toelating te vragen om in groep besprekingen te beginnen met ofwel het (socialistische) ABVV ofwel de (liberale) ACLVB, om na te gaan of wij daar ons syndicaal werk op aanvaardbare voorwaarden konden voortzetten. Alle leden werden hierover geraadpleegd en op die manier werd uiteindelijk voor de ACLVB gekozen. Na het ondertekenen van het akkoord stapte 80% van de ACV-leden naar de ACLVB over, niet uit sympathie voor de liberale stroming, maar als daad van protest tegen de aanslag op de syndicale democratie.”
Vanuit isolement naar het ABVV
Binnen de liberale vakbond verkreeg Lou’s militantengroep heel wat ruimte. Ze kregen toegang tot een vergaderlokaal buiten de fabriek, logistieke steun bij het maken van pamfletten, konden een beroep doen op een betaalde advocaat en kregen er veel mogelijkheden om hun eigen syndicale standpunten uit te werken en te verdedigen. Voor Lou en zijn kameraden was “toen het belangrijkste dat zij op het bedrijf konden blijven doorwerken en dat de militanten niet afhaakten.” Omdat de Polysar-delegatie de enige grote ACLVB-groep vormde, stonden zij binnen de chemische sector echter wel geïsoleerd. Dat isolement begon door te wegen, zeker toen Polysar werd overgenomen en daarmee nieuwe patroons kreeg. Die nieuwe patroons wilden komaf maken met de sociale verworvenheden op het bedrijf. Het werd meer en meer nodig het isolement te doorbreken. Daarom werd beslist iedereen de vrijheid te geven om over te stappen naar ABVV of ACV. Lou zelf koos toen voor het ABVV.
Militantenschool
Een andere manier om het isolement te doorbreken was het opstarten van een militantenschool‚ die vrij uniek zal worden in de syndicale beweging: “Het begon als een reactie tegen de weigering van de werkgever om kredieturen toe te kennen aan arbeiders die in ploegen werkten. Wij wilden het recht op sociale en professionele vorming afdwingen en tegelijk bewijzen dat dit ook in een ploegenstelsel mogelijk was. De vijf syndicale delegaties – de bedienden deden ook mee! – zetten zich achter dit initiatief en zo starten we met een eigen militantenschool. De (christelijke) Landelijke Bediendencentrale (LBC – vandaag ACV Puls) was bereid het erkenningsnummer van haar vormingsinstituut door ons te laten gebruiken en haar infrastructuur ter beschikking te stellen, maar zag het niet zitten om ook de coördinatie en de planning van de vorming op zich te nemen. Het ging inderdaad over een 100-urencursus met een wekelijkse bijeenkomst van 4 uur, gedurende 25 weken. We bouwden als het ware voort op de ideeën van Wereldscholen, waarvan we nog wat medewerkers contacteerden. Op de vorming was altijd rond de 20 man aanwezig, eerst allemaal arbeiders en bedienden van Polysar, later ook geïnteresseerden uit de grotere sector. Het werd iets helemaal anders dan de klassieke vakbondsvorming, waar militanten cursussen volgen om in Ondernemingsraad, Veiligheidscomité of syndicale delegatie te kunnen werken. Het doel was de deelnemers een brede kijk te laten verwerven op allerlei sociale problemen: verkiezingen, humanisme, de strijd tegen racisme en fascisme,… over alles wat zich in de maatschappij aandiende aan nieuwe ontwikkelingen en verhoudingen. Soms ging het ook over boekhouding, over de ziektewetgeving of over belastingen en nodigden we iemand uit die daar een uiteenzetting over kwam geven vanuit een syndicaal standpunt of met een kritische ingesteldheid. SP, Agalev. PVDA‚ SAP,… zijn daar allemaal hun programma komen voorstellen. Op een bepaald ogenblik kwam er binnen de LBC verzet tegen het gemeenschappelijk karakter van onze vakbondsschool. Op de duur zijn we zo terechtgekomen bij ‘Waas en Dender’, het nieuwe vormingscentrum van het ABVV-gewest Sint-Niklaas. Dat was pas opgericht in de nasleep van de Boelstaking en de afscheuring van de metaalbond PMB-Waasland van het Gewest Antwerpen. Vandaag loopt de militantenschool nog altijd, onder de naam ‘De Achterkant van het Gelijk’ (3)Niet te verwarren met het gelijknamige Nederlandse televisieprogramma..”
Globaal Plan
In 1993 lanceerde de toenmalige regering onder leiding van Jean-Luc Dehaene haar ‘Globaal Plan’. Om te voldoen aan de zogenaamde ‘Maastricht-normen’ bij de invoering van Euro-munt werd een grootschalig besparingsplan afgekondigd. Iedereen wist dat de vakbonden die besparingen niet zonder meer zouden willen of kunnen aanvaarden. Toen echter het uur van de waarheid naderbij kwam, waren de leiders van ABVV en ACV zo goed als allemaal afwezig. Zij bevonden zich op een internationaal vakbondscongres in Madagascar. Als gevolg daarvan kwam het de middenkaders toe om het verzet te organiseren. Die middenkaders waren voor een zeer groot deel precies dezelfden, die in de woelige jaren 1970 het voortouw hadden genomen bij spontane stakingsacties. De ‘nieuwe brede voorhoede’ kreeg nu de kans haar bewustzijn op grote schaal te etaleren. Het resultaat was een opeenvolging van betogingen, stakingen en andere manifestaties. De militanten van de Antwerpse chemiesector – waaronder uiteraard ook Lou – speelden er een vooraanstaande rol in. De regering Dehaene beschikte slechts over een flinterdunne meerderheid. Gehoopt werd dan ook dan een of enkele volksvertegenwoordigers van de Socialistische Partij (SP) tegen zouden stemmen. Dat gebeurde uiteindelijk echter niet.
De BSV als politiek alternatief
Als gevolg daarvan werd de roep om een politiek alternatief ter linkerzijde groter. De gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1993 – met name die in de stad Antwerpen – leken daartoe een goede aanleiding. Er waren eerder al pogingen geweest om te komen tot een linkse, rood-groene samenwerking. Die pogingen gingen uit van de KP, de SAP en enkele vooraanstaande intellectuelen en monden toen uit in Regenboog, dat echter geen electorale doorbraak kon forceren. In Antwerpen ontstond er daarnaast hommeles binnen de SP. Het Vlaams Blok was bezig aan een opmars, terwijl de aloude rooms-rode coalitie meer en meer op haar retour was. Een groep SP-militanten vormde toen de zogenaamde ‘Multatuli-groep’, met als doel ‘de sociaaldemocratie te moderniseren’. Het destijds populaire gemeenteraadslid Patsy Sørensen kwam meer en meer in conflict met wat ‘de baronnie’ van de SP werd genoemd. Misnoegde socialisten, syndicalisten, activisten uit het verenigingsleven en ook militanten van de trotskistische SAP, later vervoegd door leden van de KP, verzamelden zich in de Beweging voor Sociale Vernieuwing (BSV), dat met een sociaal-radicaal programma – ‘Een sociale stad voor sociale mensen’ – wilde deelnemen aan de Antwerpse gemeenteraadsverkiezingen. Leden van deze BSV (waaronder ikzelf) werden toen uitgenodigd om dit programma te komen toelichten bij ‘De Achterkant van het Gelijk’, de mee door Lou aangestuurde militantenschool. Het werd een hartelijke, maar ook stevige discussie. Die discussie werd daarna verder gezet binnen de rangen van syndicalisten in de chemische sector. Met als resultaat dat tientallen syndicale militanten de BSV vervoegden.
Brugpensioen en gemeenteraadslid voor BSV
Na nog talrijke syndicale gevechten gevoerd te hebben, moest Lou in 1994 het bedrijf Polysar dan toch verlaten. Hij ging met brugpensioen. Daarmee kwam er wel geen einde aan zijn actieve leven. De BSV had ondertussen een kartel gesloten met Agalev. Als gevolg daarvan zouden acht kandidaten van de BSV een blok vormen achteraan de Agalev-lijst. Op vraag van zijn vakbondskameraden werd Lou een van deze kandidaten. De BSV voerde campagne voor een zogenaamde ‘blok-stem’ – een stem dus voor alle BSV-kandidaten. Dat lukte niet helemaal, maar toch werden drie BSV’ers verkozen in de Antwerpse gemeenteraad. De BSV boekte daarmee een verkiezingsoverwinning. Naast Patsy Sørensen en toenmalig SAP-lid Nadine Peeters (vandaag PVDA-districtsraadslid in Antwerpen) mocht ook Lou zich nu gemeenteraadslid noemen.
Monstercoalitie of oppositie?
Optreden in de lokale Antwerpse politiek was wel geen picknick in het park. Om te beginnen werd de verkiezingsoverwinning van de BSV overschaduwd door de grote winst van het Vlaams Blok, dat de grootste partij van Antwerpen werd. Om de fascisten van de macht te houden leek het nodig alle andere partijen te verzamelen in een zogenaamde ‘monstercoalitie’. Keerzijde daarvan was dat het programma van die brede coalitie grotendeels geschreven werd op maat van de meest rechtse partij in die coalitie: de VLD van Ward Beysen – bijgenaamd ‘Zwart Wardje’. Uitgesproken neoliberale opvattingen – zoals de feitelijke privatisering van het Antwerpse Havenbedrijf, lankmoedigheid tegenover de handel in bloeddiamanten, massale afvloeiingen bij het stadspersoneel, bezuinigingen bij de openbare bibliotheken en in het stedelijk onderwijs en het doorvoeren van ‘zero base budgetting’ – haalden de overhand. Dit bestuursakkoord zonder meer goedkeuren leek een brug te ver voor vele BSV’ers. Voornamelijk syndicalisten, jongeren en leden van de SAP zagen dit niet zitten, niet alleen omwille van het wel erg neoliberale bestuursakkoord, maar vooral ook omdat er door zo’n machtsdeelname maar een enkele oppositiepartij zou overblijven: het Vlaams Blok. Alle onvrede met het gevoerde beleid zou daardoor als vanzelf ten goede komen aan uiterstrechts. Bovendien zouden de sociale bewegingen in de stad zich allemaal geremd voelen om kritiek te leveren op de politiek van het stadsbestuur, uit angst om “de fascisten in de kaart te spelen” – een vrees die helaas ook bewaarheid werd en tot op vandaag negatief doorweegt in Antwerpen. Patsy Sørensen van haar kant, mee gesteund door leden van de KP, meende dan weer dat haar deelname aan het schepencollege toch wel een verschil kon maken. Uiteindelijk viel de BSV door dit meningsverschil uit elkaar. Bij wijze van compromis werd Patsy Sørensen schepen, koos Nadine Peeters voor de oppositie en kwam Lou terecht in een ongemakkelijke rol in de meerderheid. In de praktijk vormden Nadine en Lou de facto een linkse oppositie, maar zij kregen maar weinig kansen om zich daarrond te profileren. Om hun werk in de gemeenteraad te ondersteunen, werd wel een nieuwe structuur gecreëerd: BSV-Forum. Daarin verzamelden zich de syndicalisten, jongeren, allerlei activisten en ook leden van de SAP. Hun onervarenheid speelde hen echter parten. Zij konden maar weinig concrete steun verlenen aan de twee gemeenteraadsleden. Gaandeweg verzandde BSV-Forum dan ook. Nadine Peeters en Lou gingen in de gemeenteraad meer en meer elk hun eigen weg.
Zitpenningen en de RVA
Deze ongemakkelijke situatie werd voor Lou nog verergerd door het feit dat hij als bruggepensioneerde technisch gesproken een werkloze was. De RVA deed moeilijk over de zitpenningen, die Lou verkreeg als gemeenteraadslid – zitpenningen die hij overigens zo goed als volledig doorstortte naar de bescheiden kas van BSV-Forum. Een uitkeringsgerechtigde werkloze mag immers geen bijkomende verdiensten hebben. Het heeft wel wat voeten in de grond gehad voor de RVA ervan overtuigd kon worden dat een werkloze toch ook, net als iedereen, politieke rechten heeft. Uiteindelijk is dat gelukkig toch rechtgetrokken.
Kantelen van de tijdsgeest
Na afloop van zijn zesjarig mandaat als gemeenteraadslid heeft Lou zich in 2012 opnieuw (helaas zonder succes) kandidaat gesteld, deze keer op de lokale lijst van de PVDA. Daarna kwam er een einde aan zijn actieve politieke leven. Sommigen denken misschien dat dit te wijten was aan Lou’s politieke teleurstelling. Naar mijn mening heeft het echter veel meer te maken met het kantelen van de tijdsgeest. De generatie waar Lou deel van uitmaakte – de ‘nieuwe brede voorhoede’ – de generatie die wist te ontsnappen aan de verstikkende controle door politieke en syndicale ‘apparaten’; die generatie liep op haar einde.
1 Mei
De laatste keer dat ik Lou tegen het lijf liep was – hoe kon het ook anders? – tijdens de jaarlijkse ‘stoet’ op 1 Mei in Antwerpen. Hij had last van zijn gezondheid en was begaan met de zorg voor zijn echtgenote. Tegelijk informeerde hij naar de linkse activiteiten in Antwerpen, in de rest van België en in de wereld. Hij bleef dan ook de geëngageerde syndicale en politieke militant, die hij altijd was geweest. Wij verliezen met Lou Wyns een markant boegbeeld van de klassenstrijd. We zullen zijn nagedachtenis blijven eren, door de geest van zijn werk en leven verder te zetten.
Peter Veltmans, 06/06/2025.
Voetnoten
↑1 | Zie de uitgebreide tekst van Lou in VANDEPUTTE, Jan en DERUETTE, Serge (red.), Hier Komen de Delegees, EPO, Berchem, 1995. |
---|---|
↑2 | Uit Jan Cap, In naam van mijn klasse, EPO, Berchem, 1987 – https://www.marxists.org/nederlands/cap/in_naam_klasse/index.htm – geraadpleegd op 06/06/2025. |
↑3 | Niet te verwarren met het gelijknamige Nederlandse televisieprogramma. |