Wat is het doel van de vakbondsacties? Wat willen we met die acties eigenlijk bereiken? Op welke manier willen we onze doelen bereiken? Moeten we ons als vakbond politiek neutraal opstellen? Of moeten we juist politiek kleur bekennen? Deze en gelijkaardige vragen stelt elke vakbondsmilitant zich wel eens. Meestal blijft het daar ook bij. Echt sluitende antwoorden worden zelden of nooit bekomen. Meestal wordt er zelfs niet dieper op ingegaan. Dat zou nu kunnen veranderen.

Kritiek op Vooruit

Want begin juni publiceerde het weekblad Humo een interview met Bert Engelaar, algemeen secretaris van het ABVV. In dit interview drukt de ABVV-leider zich helder uit tegenover het asociale beleid van de federale Arizona-regering; beleid dat hij terecht vlijmscherp analyseert en verwerpt. Hij neemt ook politiek stelling en vraagt zich af “wat Vooruit nog in die regering zit te doen.” Daarmee borduurt Engelaar verder op zijn eerdere kritische opmerkingen ten aanzien van de politieke partij Vooruit, met haar keuze om deel te nemen aan wat in wezen een rechtse federale regering is. De vraag naar wat het (naar eigen zeggen) sociaaldemocratische Vooruit in die rechtse regering zit te doen, is er dan ook een die vele vakbondsmilitanten zich steeds vaker stellen.

Afwijzende reacties

Toch staat blijkbaar niet iedereen in het ABVV achter die schijnbaar voor de hand liggende vraag. Leiders van drie ABVV-centrales reageren afwijzend in een interview met het weekblad Knack. Concreet gaat hem om Frank Moreels, voorzitter van de Belgische Transportarbeidersbond (BTB), Alain De Temmerman,  algemeen secretaris van ABVV-Horval – de socialistische vakcentrale van de horeca, voeding en diensten – en Chris Reniers, voorzitter van de socialistische ambtenarenbond ACOD. Alle drie menen ze dat “het zonder Vooruit nog erger en zelfs pas echt gevaarlijk zou zijn.”

Een al langer smeulende kwestie

Vanuit andere centrales van het ABVV wordt schriftelijk, maar intern en discreet gereageerd, met steunbetuigingen aan algemeen secretaris Bert Engelaar: “De indruk is ontstaan dat de centrales, en dus de achterban van het ABVV het niet eens waren met Bert zijn uitspraken. Dat is een zeer, maar dan ook zeer foute inschatting.” Niet alleen omdat de afwijzende kritiek afkomstig is van centrales met een relatief kleiner ledenaantal (behalve dan de ACOD). Maar omdat “het punt is dat deze regering intussen zover gaat in het afbreken van sociale rechten, zodanig ver gaat in het dereguleren van de arbeidsmarkt, zodanig een onevenwicht van de budgettaire inspanningen creëert, zodanig ver gaat in het culpabiliseren van bevolkingsgroepen, … dat wij van mening zijn dat een socialistische partij geen plaats meer heeft in wat er gebeurt. Laat staan hier verder aan meewerkt.” Want “dit is een socialistische partij onwaardig.” Verder wordt ook betreurd dat dit meningsverschil via de media naar buiten komt. Er is voor alle duidelijkheid bij brede lagen van het ABVV dan ook geen onenigheid omtrent het door Bert Engelaar ingenomen standpunt. Eigenlijk illustreert dit meningsverschil over de aan te nemen houding tegenover de regeringsdeelname van het sociaal-liberale Vooruit een al langer smeulende kwestie binnen het ABVV: welke syndicale strategie in het algemeen en tegenover ‘de politiek’ in het bijzonder? Of concreter: wat is het doel van de syndicale beweging en welke middelen zijn het meest geschikt om dat doel te bereiken? Van bij het ontstaan van het ABVV werd er (soms heftig) gedebatteerd over deze samenhang (of het gebrek eraan) tussen doel en middelen. Dat is niet toevallig.

ABVV: een fusie van verschillende stromingen

Het ABVV werd gesticht in 1945. Die stichting was in feite een fusie tussen vier vakbondsfederaties, die op hun beurt weer voortkwamen uit verschillende stromingen, elk met een uiteenlopende kijk op de werkelijkheid en op de rol die de vakbonden in die werkelijkheid zouden moeten spelen. De grootste van die stromingen stond voor de Tweede Wereldoorlog bekend als het Belgisch Vakverbond (BVV), op haar beurt ontstaan vanuit de Syndicale Kommissie van de sociaaldemocratische Belgische Werkliedenpartij (BWP). Binnen de BWP gold de Syndicale Kommissie als het bolwerk van de meer conservatieve en minder strijdlustige sociaaldemocraten. In feite wilden zij de veelal explosieve en dikwijls spontane of ‘wilde’ strijdbewegingen kanaliseren, door gebruik te maken van “een vast patroon in de Belgische sociale strijd: wanneer die sociale strijd aan de controle van de [syndicale] apparaten ontsnapt en gevaarlijk wordt, wordt het sociaal overleg op een hoger niveau getild, om een ruimte te hebben waar kan worden gediscussieerd over manieren om de sociale explosiviteit in te dijken, desnoods door materiële toegevingen te doen.” Zij wilden dus vooral de bekomen verworvenheden behouden en mikten strategisch op de mechanismen van het sociaal overleg met werkgevers en regering, waarbij ze ook steunden op hun ‘politieke vrienden’. Tijdens de oorlog werd de BWP ontbonden (door haar voorzitter Hendrik De Man) en werden de vakbondsleden opgeroepen zich aan te sluiten bij de corporatistische Unie van Hand- en Geestesarbeiders, een organisatie die stond voor verzoening tussen werkgevers en werknemers en die actief collaboreerde met de nazi-bezetter. Gelukkig verkozen vele sociaaldemocratische syndicalisten toen het clandestiene verzet, van waaruit bij de Bevrijding het Belgisch Vakverbond (BVV) opnieuw werd opgericht. Vanaf 1941 (bij het begin van Operatie Barbarossa – de nazi-inval in de Sovjet-Unie) gingen ook de communisten ondergronds. Hun clandestien syndicaal werk leidde tot de vorming van de zogenaamde Syndicale Strijdkomitees, welke na de Bevrijding werden samengevoegd tot het Belgisch Verbond van Eenheidssyndicaten (BVES). Deze door communisten geleide vakbonden verkozen als strategie strijd en mobilisatie boven overleg. De Luikse afdeling van de Syndicale Strijdcomités had zich echter in 1943 aangesloten bij de eerder anarcho-syndicalistische Mouvement Syndical Unifié (MSU) van André Renard, die een dynamische en strijdlustige rol zal blijven spelen. Tenslotte ontstond tijdens de bezetting ook nog het Algemeen Geünifieerd Syndicaat der Openbare Diensten (ASOD – vandaag ACOD), waarin autonome vakbonden in verschillende sectoren van de openbare diensten zich verenigden. In de loop van de naoorlogse periode zal deze ACOD binnen het ABVV meermaals optreden als locomotief voor vakbondsacties op grote schaal, met veelal een dynamiek richting algemene, politieke staking. Op 1 mei 1945 fuseerden deze vier verschillende vakbondsfederaties – met hun uiteenlopende visies op de syndicale strategie! – tot het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV). Op het stichtingscongres hechtten zij alle vier hun goedkeuring aan een Beginselverklaring. Die Beginselverklaring leest als een heel subtiele poging om de vier uiteenlopende visies met elkaar in evenwicht te brengen. Hoewel deze tekst zeer geslaagd mag genoemd worden, bleek het in de loop der tijd niet zo eenvoudig om alle neuzen steevast in dezelfde richting te doen keren.

Meningsverschillen

Meermaals ontstonden er dan ook meningsverschillen omtrent de te volgen strategie. Eigenlijk mogen we zeggen dat er binnen (de leiding van) het ABVV steeds een spanningsveld bleef bestaan tussen aanhangers van het overlegsyndicalisme aan de ene kant en die van het strijdsyndicalisme aan de andere kant. Van deze tegenstelling moet overigens geen karikatuur worden gemaakt. Zolang het kapitalisme met haar klassentegenstellingen blijft bestaan, zolang zal elke strijdbeweging op een bepaald moment uitmonden in onderhandelingen of overleg met de tegenstander, of dat nu patroons zijn of een regering. Het verschil bestaat er wel uit dat dergelijke onderhandeling of overleg als uitmonding van een strijdbeweging steunt op een werkelijke krachtsverhouding en dus niet op de loutere welwillendheid van die tegenstander. Anderzijds vereist het creëren van zulke krachtsverhouding precies de mobilisatie en sensibilisatie van de achterban. Daardoor wordt het bewustzijn van die achterban ook ten volle opgedreven. Wat met zich meebrengt dat die achterban ook daadwerkelijk zal willen wegen op het resultaat van elke onderhandeling of overleg, door erbij betrokken te worden. Dat is helemaal anders in het geval van een ‘zuiver’ overlegsyndicalisme. Daar zijn het de vakbondsleiders die de toon zetten, waarbij de achterban enkel af en toe gemobiliseerd wordt, zonder op een voortdurende manier betrokken te zijn bij het proces. Een situatie die de passiviteit van de achterban in de hand werkt.

Ongemakkelijk spanningsveld

Dit ongemakkelijke spanningsveld inzake de te volgen strategie kwam naar voor telkens de samenleving zich in grote beroering bevond. Denk daarbij aan de Koningskwestie (1951), aan de Staking van de Eeuw tegen de toenmalige Eenheidswet (1960-1961), aan de door de ACOD aangestuurde staking van de openbare diensten (september 1983), aan de stakingen tegen het Globaal Plan (1993) en aan die tegen het Generatiepact (2005). Ook in 2014 werd dit spanningsveld zichtbaar, toen een succesvol mobiliserend actieplan door de vakbondsleidingen plots werd stopgezet “om het sociaal overleg een kans te geven”. In al deze gevallen kon men grosso modo hetzelfde stramien herkennen: vanuit enorme verontwaardiging over de regeringspolitiek ontstonden her en der van onderuit min of meer spontane stakings- en andere protestacties, gericht tegen het regeringsbeleid, waarbij deze regionale en/of sectorale acties de neiging hadden zich te verbinden tot een algemene staking, die meer en meer een politiek karakter aannam. Tegelijk stonden de leiders van de verschillende vakcentrales vrijwel altijd verdeeld tegenover deze dynamiek. Sommigen – zoals André Renard of Georges Debunne – kozen meestal enthousiast voor de strijdbeweging. Anderen – zoals Louis Major – vonden dat maar niets. Telkens opnieuw werd Rosa Luxemburgs analyse uit 1902 bevestigd: “geen van deze [ordewoorden werd] tot het eind doorgezet en ten slotte werd de gehele campagne, zonder enige zichtbare grond, opeens verstikt en werden de massa’s arbeiders met verblufte gezichten en lege handen naar huis gestuurd.”

Syndicale linkerzijde vroeger…

Het is wellicht minder bekend, maar deze steeds weer terugkerende ontgoochelingen leiden er ook toe dat er binnen de vakbeweging van tijd tot tijd een syndicale linkerzijde ontstond, meestal (maar niet altijd) gegroepeerd rond een charismatisch vakbondsleider. Dat was zeker zo in de periode 1950-1960, toen André Renard met zijn campagne ‘naar het socialisme door de actie’ tienduizenden militanten kon begeesteren. Hetzelfde kan in de jaren 1970-1985 ook gezegd worden over Georges Debunne, met uitgesproken ideologische opvattingen over arbeiderscontrole en verregaande structuurhervormingen. In de jaren 1980 was het vooral de ACOD die de strijdvaardigheid aanwakkerde en organiseerde. In 1997 kwam dan weer Roberto D’Orazio naar voor, die niet minder dan 70.000 manifestanten bereid vond om deel te nemen aan een Mars voor Werk, zonder noemenswaardige ondersteuning vanuit de vakbondsleiding. Die mars zou daarna nog een (kortstondig) verlengstuk vinden in de (mee door de PVDA aangestuurde) Beweging voor Vakbondsvernieuwing; een initiatief dat erg heftig bestreden werd door de vakbondsleidingen.

Syndicale linkerzijde vandaag?

Hoewel zij in alle vakbondscentrales kunnen rekenen op medestanders, zijn het vandaag vooral de Algemene Centrale (AC) van het ABVV, de sector Lokale en Regionale Besturen (LRB) van de Brusselse ACOD en, bij het ACV, de bediendebonden Centrale Nationale des Employés (CNE) en ACV Puls, die kunnen gelden als gangmakers van een syndicale linkerzijde. Het is in de rangen van deze vakbondsstructuren dat er het verst nagedacht wordt over strategie en tactiek van de vakbeweging, zoals onder meer ook blijkt uit het boek ‘Solidariteit in Beweging’, in 2009 uitgegeven door de Algemene Centrale. In dat boek wordt onder meer gepleit voor een meer Europese en internationale werking, met een breder, maatschappelijker (en dus ook ‘politieker’) eisenpakket dan de klassieke eisen rond loon- en arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld ook inzake gendergerelateerde kwesties en klimaatwijziging), met daarbij ook aandacht voor arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en met compenserende aanwervingen. Allemaal zaken waar – eerlijk gezegd – bij de BTB, ABVV-Horval en de ACOD vandaag toch wel minder aandacht aan wordt geschonken.

Defensief

Het is overigens niet zo dat de voorkeur van sommige vakbondsleiders voor overlegsyndicalisme enkel een gevolg zou zijn van hun eigen goede of slechte wil. Nee, het is eerder zo dat zij minder of zelfs niet geloven in de mogelijkheid om, via mobilisatie van de massa, bewustwording te veroorzaken, om daarmee de werkelijkheid en dus de krachtsverhoudingen te kunnen veranderen. Hun wereldbeeld is statisch, defensief en niet dynamisch van aard. Het meer en meer in het gedrang zien komen van de historische verworvenheden van de sociale strijd sterkt hen in die mening. Dat geldt bijvoorbeeld voor de BTB, waar de angst reëel is dat de verworvenheden van de Wet Major (met daarin vervat de bestaanszekerheid voor werkloze dokwerkers) op het spel staan, net zoals de ondermijning van de verworvenheden voor vracht- en buschauffeurs door de snelle groei van detacheringen uit lagelonenlanden. Hetzelfde geldt voor de horeca-sector, waar de massale inzet van flexwerkers elke vorm van syndicale slagkracht onderuit dreigt te halen. Bij de openbare diensten is het dan weer zo dat er sinds de jaren 1980 een enorme versnippering is gekomen, waarbij quasi elke openbare sector – spoor, post, onderwijs, regionaal openbaar vervoer, federale, regionale en lokale overheden, enz. – niet langer kan steunen op een eengemaakt ambtenarenstatuut, wat er mee voor zorgt dat elk van die sectoren meer en meer geneigd is op te komen voor de bescherming van de (precaire) verworvenheden in de eigen sector en daardoor langzaam maar zeker minder aandacht besteed aan het intersectorale, laat staan interprofessionele niveau. Bij dit alles moet dan nog de communautaire verdeeldheid gevoegd worden tussen de Brusselse, Vlaamse en Waalse vakbondsstructuren (de ‘Intergewestelijken’). Het is de uit dit alles voortvloeiende fundamenteel defensieve houding die de angstige opstelling van de drie vakbondsleiders helpt verklaren.

Peilingen

Als zij verklaren dat “het zonder Vooruit nog erger en zelfs pas echt gevaarlijk zou zijn”, dan is dat omdat zij zich feitelijk neergelegd hebben bij het huidige electorale overwicht van de rechterzijde in België. Zij vrezen dat zonder Vooruit in de regering, de poort wagenwijd open zal staan voor machtsdeelname door het Vlaams Belang. Recente peilingen – die zogenaamd wijzen op een erg grote instemming met het gevoerde beleid van sociale afbraak – sterken hen nog in die angst. Die vrees verhindert hen echter in te zien dat bewustzijn geen statisch, maar wel een dynamisch gegeven is. Dezelfde peilingen tonen bijvoorbeeld ook aan dat quasi driekwart van de Belgische bevolking van mening is dat de gevraagde ‘inspanningen’ niet eerlijk verdeeld worden over alle bevolkingsgroepen. Anders gezegd: de grote meerderheid van de Belgen vindt dat de kapitaalkrachtigen hun rechtmatig deel niet leveren. Het is daarop dat de vakbeweging zich – samen met andere sociale bewegingen – zou kunnen richten om een enorme massabeweging te ontketenen, waar niemand, ook de huidige rechtse partijen niet, tegenop zou kunnen.

Progressieve vermogensbelasting

Bert Engelaar schrijft dan ook terecht: “wij, het ABVV, pleiten voor de invoering van een progressieve vermogensbelasting vanaf 1 miljoen euro. Zo’n belasting richt zich niet op het spaargeld van de middenklasse, maar op het geconcentreerde vermogen van de allerrijksten – dat vandaag grotendeels ongemoeid blijft. In tegenstelling tot de meerwaardebelasting zou een vermogensbelasting structureel én voorspelbaar inkomsten genereren. Die middelen kunnen rechtstreeks worden ingezet voor het behoud en de versterking van onze sociale zekerheid, publieke diensten en klimaatmaatregelen.”

Een vreemde stilte

Het is toch een beetje vreemd dat we de voorzitster van de ACOD – Chris Reniers – quasi nooit  horen over zulke vermogensbelasting. Dat is des te vreemder omdat militanten van de ACOD, die actief zijn binnen de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën, tien jaar geleden al becijferden dat het perfect haalbaar is om de overheidsschuld van België in een klap met quasi 20% te verlagen, via een uitzonderlijke (eenmalige), substantiële en progressieve belasting op het vermogen van de 10% rijkste inwoners van België, zonder dat de werkende klasse daarvoor dient op te draaien. Dit pleidooi werd op 10 december 2014 gepubliceerd in de krant De Morgen én op pagina 9 in de Franstalige Tribune, blad van de CGSP, van januari 2015. Hetzelfde voorstel werd op 18-19 april 2024 tijdens een congres van de (Vlaamse) ACOD-sector Overheidsdiensten unaniem goedgekeurd. Op dat congres zat ACOD-voorzitster Chris Reniers mee op de eerste rij. Sindsdien werd er over dit voorstel helaas niets meer vernomen. Is dat een gevolg van interne communautaire onenigheid (en zo ja, kan de ACOD-voorzitster daar dan niet bemiddelend in optreden)? Of is dat omdat de ACOD-voorzitster zelf niet gelooft in de mogelijkheid om “de krachtsverhoudingen op te bouwen die kunnen zorgen voor een voldoende groot maatschappelijk en politiek draagvlak voor de volledige opheffing van het bankgeheim, het invoeren van een vermogenskadaster en een belasting op het grootkapitaal”? Of is dat omdat dit (en soortgelijke voorstellen) niet beantwoorden aan de partijpolitieke voorkeur van de ACOD-voorzitster en haar collega’s in de bestuursorganen?

Verhouding tussen vakbond en politiek

We kennen het antwoord op die vragen helaas niet, maar de laatst vermelde vraag brengt ons bij de tweede heikele kwestie, die al van bij het ontstaan van het ABVV voor interne meningsverschillen zorgt: de verhouding tussen vakbond en politiek. Twee artikelen uit de al eerder vermelde Beginselverklaring van het ABVV zijn nochtans erg duidelijk over die verhouding:

“3. In een geest van volstrekte onafhankelijkheid tegenover de politieke partijen en met inachtneming van alle politieke en wijsgerige overtuigingen verklaart het [ABVV] deze doeleinden [de oprichting van een klasseloze maatschappij en de verdwijning van het salariaat, door het verwezenlijken van een volledige omvorming der maatschappij] te willen bereiken door zijn eigen middelen en door beroep te doen op de actie van alle loon- en weddetrekkenden, in het bijzonder, en, in het algemeen, op de ganse bevolking, waarvan de overgrote meerderheid zowel op materieel als op zedelijk gebied gelijkaardige of gelijklopende belangen heeft aan deze der arbeiders, bedienden en technici.

4. De syndicale beweging zal de medewerking van één of meer partijen aanvaarden, die zich bij haar actie zullen aansluiten voor de verwezenlijking dezer objectieven, zonder te hunnen opzichte enige verplichtingen aan te gaan en zonder dat die partijen zich met de leiding der syndicale actie zouden mogen bemoeien.”

Naar aanleiding van de 80ste verjaardag van deze Beginselverklaring voegde het vakbondsblad De Nieuwe Werker daar op 26 maart 2025 aan toe dat “dit de vakbond in staat stelde om de socialistische partij kritisch te bekijken en zich niet noodzakelijk gebonden te voelen door haar lijn.”

Debat?

Helaas lijken niet alle verantwoordelijken binnen het ABVV zich gebonden te voelen door deze principiële syndicale onafhankelijkheid. De vraag die zich daarbij opdringt, is wat hun eigen achterban erover denkt. Die vraag kan helaas niet met zekerheid beantwoord worden, omdat er… zelden openlijk gedebatteerd wordt over dit soort kwesties. In de loop der jaren werd wel vanuit verschillende hoeken meermaals gevraagd naar een echt, diepgaand debat over de syndicale strategie en ideologie. In 2018 werd er daartoe een poging gedaan, toen de ACOD een ‘ideologisch congres’ bijeenriep. Daar werden teksten voorgelegd omtrent de vakbondshouding tegenover de roep om een ‘basisinkomen’, de verhouding van de vakbond met andere sociale of burgerbewegingen, de syndicale grenzen ten opzichte van andere vakbondscentrales, enz. De twee meest heikele kwesties – strijd- en/of overlegsyndicalisme en de verhouding tussen vakbond en politiek – stonden wel niet op de agenda. Ook over de zaken die wel op de agenda stonden, kon er maar met mondjesmaat overeenstemming worden bereikt. Niet omdat de meningsverschillen op zich erg groot waren. Wel omdat de drie Intergewestelijken (Brussels, Vlaams en Waals) van mening waren dat ‘ideologische kwesties’ hen toekwamen en niet de overkoepelende federale instanties – waaronder dit congres. Dit debat liep dan ook met een sisser af, nog voor het goed en wel begonnen was. Iets wat sommige vakbondsverantwoordelijken wellicht ook niet slecht uitkwam.

Doel van de syndicale actie?

De stellingname in het interview met Frank Moreels (BTB), Alain De Temmerman (ABVV-Horval) en Chris Reniers (ACOD) maakt dat het debat over strategie en politiek binnen het ABVV niet meer te vermijden valt. Het is op zich een goede zaak dat er vanuit andere centrales van het ABVV intern gereageerd wordt met steunbetuigingen aan algemeen secretaris Bert Engelaar. Alleen, dat is niet genoeg. Want het blijft onduidelijk wat nu juist het doel is van de syndicale actie tegenover de verwerpelijke politiek van de Arizona-regering. Willen we ‘bijsturingen’ bekomen? Zo ja, welke dan en op welke wijze? Via een echt actieplan met mobilisaties? Of door te steunen op ‘de politieke vrienden’ binnen die regering? Of willen we ronduit de val van de regering? Zo ja, hoe willen we dat dan bereiken? Is de opvatting van een ‘marathon’ van protestacties ja dan nee de juiste weg? Indien niet, welk actieplan is er dan wel voor nodig? Moeten we niet gaan naar een echte algemene staking tegen de Arizona-regering?

Open Brief

Dit en soortgelijke vragen komen ook naar voor in de ‘open brief aan vakbondsleden en sociale bewegingen’, die SAP – Antikapitalisten lanceert als “een oproep tot open discussie, een uitgestrekte hand naar iedereen die actief is in een vakbond of sociale beweging en die niet wil blijven steken in louter verontwaardiging.”. Die ‘open brief’ argumenteert o.a. dat “een echt alternatief ontstaat en groeit van onderaf” en dat “een strategie van afzonderlijke actiedagen, verspreid over de lange termijn, (…) de lawine aan rechtse maatregelen niet zal doen stoppen. (…) Het strategisch doel kan dan ook niet zijn de Arizona-trein te vertragen, maar wel haar te doen ontsporen. (…) We hebben nood aan een geloofwaardig en overkoepelend actieplan dat stakingen en demonstraties in een oplopende lijn kan brengen. Inderdaad, zoals in 2014, maar dit keer tot het einde toe, zodat de strijd ditmaal wél gewonnen wordt. De nederlaag van Arizona is namelijk geen doel op zich maar een tussenstap naar het bereiken van een nieuw machtsevenwicht. (…) Syndicale onafhankelijkheid betekent [daarbij] niet hetzelfde als apolitiek zijn. Het betekent dat we niet in dienst staan van een politieke partij, maar dat belet ons evenmin een eigen maatschappijvisie te ontwikkelen en te promoten. (…) Er kan geen blijvende sociale overwinning worden behaald zonder politieke koerswijziging, geen succes voor links, zolang we ook maar een duimbreed toegeven aan pogingen om verdeeldheid te zaaien tussen onderdrukten en uitgebuitenen.”

Deze ‘open brief’ “richt zich dan ook tot diegenen die meer willen doen dan enkel het ergste voorkomen en die een andere samenleving willen opbouwen, waaruit dit ergste zal zijn verdwenen.” De tijd om over dit soort kwesties enkel intern en discreet van gedachten te wisselen, is door het interview in Knack voorbij. Laten we ervoor zorgen dat de syndicale linkerzijde, samen met andere sociale bewegingen, dit debat openlijk op de agenda plaatst en verder uitdiept!

Peter Veltmans, 18/06/2025


Afbeelding: betoging tegen de regering De Wever, 13 februari 2025. CC: DimiTalen. Beschikbaar op Wikimedia Commons.