Op vele plaatsen in de wereld zien we de afgelopen tijd stakingen en andere vormen van arbeidersstrijd waarin vrouwen de hoofdrol spelen. Deze opleving van strijd maakt deel uit van een beweging van werkende vrouwen die de klassenstrijd in de hele wereld nieuw leven inblaast.

Volgens Cinzia Arruzza, Tithi Bhattacharya en Nancy Fraser, co-auteurs van Feminism for the 99%: A Manifesto, kan deze strijd het best worden begrepen door de theoretische lens van sociale reproductie: de beschrijving van de arbeid die nodig is om het kapitalisme in de loop van de tijd in stand te houden, dat wil zeggen arbeiders voorbereiden om elke dag weer aan het werk te gaan, de zorg voor zieke of gepensioneerde arbeiders en nieuwe arbeiders voortbrengen (dat wil zeggen: baby’s baren).

Dergelijke arbeid is ondergewaardeerd en vaak nauwelijks zichtbaar en wordt meestal door vrouwen verricht. Degenen die dit doen krijgen er vaak geen loon voor, en wanneer deze sociaal reproductieve arbeid op de markt wordt gebracht of geprivatiseerd – zoals bij onderwijs of gezondheidszorg – wordt ze vaak geracialiseerd, wat bijdraagt aan het drukken van lonen.

Maar het is de schijnbaar onverbiddelijke structurele druk om de kosten te verlagen – of het nu gaat om het dwingen van vrouwen om gratis te werken, het aanvallen van arbeidsrechten of het importeren van immigrantenarbeid – die de voorwaarden schept voor arbeidersvrouwen om terug te vechten.

‘Door de stakingen te koppelen aan marsen, demonstraties, kleine bedrijfsbezettingen, blokkades en boycots, vult de beweging het repertoire van stakingsacties aan, dat ooit groot was maar dramatisch is gekrompen door het decennialange neoliberale offensief’, schrijven Arruzza, Bhattacharya en Fraser. ‘Tegelijkertijd democratiseert deze nieuwe golf de stakingen en breidt hun reikwijdte uit – vooral door het idee van wat als ‘arbeid’ telt te verbreden.

Dit interview met Cinzia Arruzza, een Italiaanse feministe en een van de organisatoren van de internationale vrouwenstaking, gaat over arbeid, neoliberalisme en waarom we onder klassenstrijd ook de strijd om sociale reproductie moet verstaan.

Tijdens uw optreden op de podcast van Season of the Bitch sprak u over de ‘twee zielen’ van het feminisme: één liberale en één antikapitalistische ziel. Voordat we het gaan hebben over de mislukking of de crisis van het liberale feminisme waarop het Manifest reageert, vraag ik me af of u een beeld kunt geven van hoe deze twee zielen zich tot nu toe tot elkaar hebben verhouden en met elkaar in wisselwerking hebben gestaan.

Wat de Verenigde Staten betreft, documenteert Angela Davis in haar boek Women, Race, and Class de historische spanning tussen wat we het liberale feminisme zouden kunnen noemen – dus bijvoorbeeld de Suffragettes die in feite gedomineerd en geleid werden door middenklassevrouwen – en de behoeften, belangen en eisen van zowel blanke vrouwen uit de arbeidersklasse als zwarte vrouwen. Ook in andere landen zie je een soortgelijke dynamiek. In Duitsland was er in de 19de eeuw een spanning tussen de liberale feministische beweging, die in feite de eis voor toegang tot onderwijs en gelijke toegang tot beroepen naar voren haalde, en het soort sociaaldemocratische interventie dat Clara Zetkin ontwikkelde, met name rond vrouwen uit de arbeidersklasse, met eisen die te maken hadden met hun arbeidsomstandigheden, met zwangerschapsverlof of seksueel misbruik op het werk, zaken die door de meer mainstream liberale feministische beweging niet in aanmerking werden genomen.

Toen ik het over twee zielen had, had ik het feit in gedachten dat er historisch gezien een ziel van feminisme bestaat die vecht voor gendergelijkheid,  gendergelijkheid binnen de bestaande sociale verhoudingen, die niet de klassenstructuur van de maatschappij of andere hiërarchieën  in de maatschappij ter discussie stelt, maar die elementaire pariteit, gelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen de verschillende klassen of lagen van de samenleving eist. En er is ook  een tendens binnen het feminisme waarvoor gendergelijkheid binnen de bestaande sociale verhoudingen nooit genoeg is geweest. Ik heb het dan niet alleen over het socialistisch feminisme, maar ook over het feminisme binnen de anarchistische beweging, en ook over het radicaal feminisme – althans , het soort radicaal feminisme dat zich in de Verenigde Staten heeft ontwikkeld – en ook het materialistisch feminisme in Frankrijk.

Deze stromingen gebruikten het genderperspectief – het perspectief van de onderdrukking van vrouwen – als een vorm van kritiek op de maatschappij als geheel, van hiërarchieën als geheel. Het komt niet alleen voort uit het marxistisch feminisme. In het radicale feminisme bijvoorbeeld is het idee dat genderongelijkheid en de onderdrukking van vrouwen de wortel is van alle andere vormen van sociale hiërarchieën en machtsverhoudingen. Deze tendensen binnen het feminisme hebben de strijd voor de emancipatie en bevrijding van vrouwen niet losgekoppeld van de strijd voor de verandering van de maatschappij als geheel.

Het liberale feminisme kan op verschillende manieren worden begrepen. Er was de Suffragettebeweging, die soms eisen voor sociale rechten ontwikkelde, maar die in principe representatief was voor vrouwen uit de middenklasse. En dan hebben we ook nog het liberale managementfeminisme, dat zich veel meer richt op elitevrouwen. Hun belangrijkste eis is ‘het doorbreken van het glazen plafond’, het bevorderen van vrouwelijk ondernemerschap, het hebben van vrouwelijke managers, enzovoort.

Waarom is dat liberale feminisme nu in een crisis? Was het gedoemd te mislukken of is er iets anders aan de hand?

In de jaren ’60 en ’70 was de tweede feministische golf vrij radicaal. Ze vond plaats binnen de context van nieuw links, ze werd beïnvloed door de Black Power-beweging en haar slogans en analyse; door de antikoloniale strijd en ga zo maar door. Ook hier was het niet allemaal socialistisch feminisme, maar de verschillende tendensen binnen de feministische beweging waren vrij radicaal in het aanvechten van de sociale verhoudingen en het kapitalisme.

Aan het einde van deze periode raakte het mainstream feminisme steeds meer verbonden met het neoliberalisme. Het identificeert zich steeds meer met de neoliberale taal,  het neoliberale discours, de nadruk op individuele keuzes – het hele ‘keuze’-verhaal – waarbij vrouwen worden gezien als sociale eenheden, als individuen die zich kunnen bevrijden door het recht te hebben om te beslissen over hun lichaam, over wat voor soort beroepen ze willen uitoefenen, over wat voor soort opleiding ze willen volgen, maar dit losgekoppeld van de sociale context waarin die keuzes daadwerkelijk plaatsvinden. Het zijn niet alleen de wetten inzake abortus en dergelijke die de keuzes van vrouwen beperken, maar ook de sociale verhoudingen – klasse, ras, enzovoort.

In deze periode, gedurende drie of vier decennia neoliberalisme, waren er nog steeds radicale tendensen binnen het feminisme (zwart feminisme, intersectionaliteit, radicale queer theorie), maar wat mainstream werd – in de zin dat het werd gecoöpteerd door overheidsinstellingen en door mainstream partijen en organisaties – was in feite een feminisme dat werd gekenmerkt door een logica van ‘doorsijpelen’. Met andere woorden, men concentreerde zich op individuele zelfredzaamheid en zelf-emancipatie van elite- of hogere middenklassevrouwen en met name  op de kwestie van het ‘glazen plafond’, met het idee dat dit dan aan alle anderen ten goede zou komen op dezelfde manier als de ‘doorsijpelende’ economie zou moeten werken: als kapitalistische bedrijven floreren zou dit automatisch de voordelen voor alle anderen vergroten.

Een deel van de crisis van het liberale feminisme heeft te maken met de hegemonische crisis van het neoliberalisme in het algemeen. De mensen hebben genoeg tijd gehad om het direct te ervaren en te testen in hun eigen leven, en hun levensomstandigheden zijn niet verbeterd. Ze zijn juist veel slechter geworden! Hetzelfde geldt voor het feminisme in die zin dat er in vergelijking met de jaren ’60 duidelijk wel vrouwelijke CEO’s, vrouwen met macht, vrouwen die een leidende rol in landen spelen, enzovoort, zijn bijgekomen, maar dit heeft zich niet vertaald in een verbetering van de omstandigheden van vrouwen in het algemeen. De diversificatie van de heersende klasse betekent  niets voor onderdrukte mensen. In ieder geval in de Verenigde Staten was het feit dat Hillary Clinton de verkiezingen verloor symptomatisch voor een crisis in het neoliberale feminisme.

Een sleutelbegrip in Feminism for the 99% is dat van de ’sociale reproductie’. Kunt u een korte ontstaansgeschiedenis van dit idee geven?

Het begrip ‘reproductie’ is in Marx. Het heeft drie betekenissen: de eerste is de reproductie van arbeidskrachten; de tweede is de reproductie van het kapitaal; en de derde is de maatschappelijke reproductie – wat nodig is voor een samenleving om zichzelf te reproduceren.

Het concept van sociale reproductie is ontwikkeld door Louis Althusser, in de vorm van de reproductie van de productievoorwaarden. Althusser benadrukt dat als we het kapitalisme analyseren, we ons niet alleen op de economische productie kunnen richten, maar dat we ook moeten kijken naar de manier waarop de voorwaarden voor uitbuiting sociaal worden gereproduceerd. Dit betekent dus dat we moeten kijken naar ideologische staatsapparaten.

In de jaren ’60 en ’70 werd het begrip sociale reproductie gebruikt door feministische theoretici, met name door Italiaanse feministen uit het operaismo, en vervolgens door Britse en Canadese en Amerikaanse marxistische feministen. In deze context kwam sociale reproductie vooral als de reproductie van arbeidskrachten naar voren – dat  is een beperkter begrip van sociale reproductie dan dat van Althusser: hiermee wordt bedoeld de dagelijkse fysieke en emotionele reproductie – niet alleen de zorgarbeid in de zin van koken en schoonmaken en het verzorgen van zieken en dergelijke, maar ook emotionele, affectieve arbeid. En dan is het ook nog de voortplanting van generatie op generatie – de socialisatie van kinderen, het onderwijs.

Het begrip werd op verschillende manieren door verschillende marxistische feministen ontwikkeld, met de bedoeling om de rol van vrouwenarbeid voor de reproductie van het kapitaal te benadrukken. Er is een heel gebied aan activiteiten, van werk, dat noodzakelijkerwijs moet plaatsvinden om arbeidskrachten te kunnen verkopen op de formele arbeidsmarkt. Wanneer Marx het in Het Kapitaal heeft over de reproductie van arbeidskrachten, houdt hij alleen rekening met de goederen die nodig zijn om arbeidskrachten te produceren – wat je moet kopen om jezelf te reproduceren, van huur tot voedsel en kleding. Wat deze feministen benadrukten is het feit dat deze goederen niet het hele verhaal zijn, want er zit ook werk in het toegankelijk maken van deze goederen voor mensen. Dus, om het voorbeeld van Christine Delphy te gebruiken, eet je geen rauw varken; iemand moet het koken. Iemand moet de overhemden strijken.

Aanvankelijk, in de jaren ’60 en ’70, lag de nadruk vooral op huishoudelijke arbeid. Het idee was dat het grootste deel van dit werk van sociale reproductie in huis plaatsvindt. Maar dat werd steeds meer opengebroken, want in feite vinden activiteiten van sociale reproductie plaats in huis, op de formele arbeidsmarkt en in openbare instellingen: openbare kinderopvang, het onderwijs of openbare ziekenhuizen – dit zijn plaatsen van sociale reproductie. En vooral met het neoliberalisme zien we ook een toename van de vermarkting van sociale reproductie, dus bijvoorbeeld particuliere kinderopvang, particuliere ziekenhuizen, particuliere scholen, particuliere zorgbedrijven die zorgverleners beheren, restaurantketens, wasserijketens en thuisbezorgd eten. Dit alles heeft zich de laatste decennia sterk uitgebreid. Het is een proces dat niet overal op dezelfde manier of in hetzelfde tempo verloopt, maar het is een proces van toenemende vercommercialisering van sociale reproductie dat een groot deel van de sociale reproductie transformeert tot een winstgevende markt.

In het boek stelt u dat deze arbeid is gedevalueerd en dat mensen dit werk gratis doen omdat er een structurele stimulans is om de kosten laag te houden. Maar door het te vermarkten, wordt het werk niet meer gratis gedaan. Is er een spanning?

Nee, ik denk het niet. Het wordt een markt als het winstgevend kan zijn. Er moet een vraag zijn. Er moeten mensen zijn die het zich kunnen veroorloven om voor deze diensten te betalen. Dus als je bijvoorbeeld Zuid-Italië neemt, dat heeft een van de laagste niveaus van werkgelegenheid voor vrouwen in Europa. Dat betekent dat vrouwen eigenlijk veel werk doen, maar het is onbetaald, er staat geen loon tegenover, het wordt thuis gedaan. Als je kijkt naar de vermarkting van sociale reproductie in het zuiden van Italië, dan is dat veel minder dan zelfs in het noorden van Italië. Het inkomensniveau is veel lager. Het is dus in principe een andere organisatie van de sociale reproductie. Vrouwen blijven thuis of werken thuis om mensen in hun familie te reproduceren waarvan het inkomen niet voldoende is om geprivatiseerde, vercommercialiseerde diensten te betalen. Als je New York neemt, zie je een heel andere structuur in die zin dat je hier een grote laag mensen hebt die daadwerkelijk kunnen betalen voor diensten, vanwege het niveau van inkomens. Er is op Sicilië geen thuisbezorgservice voor eten, er zijn geen wasserijen, maar in New York wel. Het zou daar niet rendabel zijn.

Dat hangt ook af van de strijd. Het is niet alleen een economische, maar ook een politieke kwestie. Waar de arbeidersbeweging sterk genoeg is geweest om een grotere mate van herverdeling op te leggen via publieke instellingen, zoals de publieke gezondheidszorg en dergelijke, laat dit minder ruimte over voor de vermarkting van de gezondheidszorg. Dus ook in Italië hebben we, dankzij  de arbeidersbeweging, een publiek gezondheidszorgsysteem en een zeer goed stelsel van openbaar onderwijs. Dat is niet omdat de Italiaanse kapitalisten aardig zijn. Integendeel, al deze sectoren van sociale reproductie zijn hier in de VS veel meer vermarkt.

Theoretici van de sociale reproductie pleiten voor een verbreding van het idee van wat telt als arbeid, een gevolg daarvan is dat klassenstrijd ook de strijd om sociale reproductie omvat. In het Manifest verwijst u echter naar het verzet van ‘oude opvattingen’ tegen wat telt als arbeid en als  klassenstrijd. Kunt u uitleggen wat die oude opvattingen zijn en waarom er verzet tegen dit begrip zou zijn?

Binnen het marxisme, of binnen het socialisme, zijn er altijd economen geweest die de klassenstrijd van de arbeidersbeweging louter zagen als de door vakbonden geleide beweging. Dat is al een probleem. En dan werd strijd ook nog alleen als het om productie ging als klassenstrijd gezien. Dat zie je vandaag de dag nog steeds in gesprekken, zelfs binnen de DSA (Democratische Socialisten van Amerika). Er is ook de neiging om een hiërarchie in de strijd aan te brengen: op de eerste plaats staan fabrieksarbeiders, en daarna komt pas ‘secundaire’ strijd. De Italiaanse Communistische Partij hanteerde zelfs een soort diagram met deze hiërarchie van de verschillende vormen van strijd en hoe ze zich tot elkaar verhouden.

Daar valt wel iets voor te zeggen, het is niet alleen bekrompenheid. Er is een reëel punt,  namelijk de effectiviteit van de strijd. Het is duidelijk dat stakingen van de productie tot de krachtigste instrumenten behoren die we hebben. Het probleem is echter om te begrijpen dat, vooral met de herstructurering van het arbeidsproces over de hele wereld en de manier waarop de productie plaatsvindt, het heel vaak nodig is om de voorwaarden te scheppen voor massale stakingen of gevechten op de werkplek. Deze omstandigheden hangen heel vaak af van politieke omstandigheden buiten de werkplek. Het is geen toeval dat we nu, na acht jaar sociale strijd buiten de werkplek: Occupy, Black Lives Matter, de strijd tegen de Dakota-pijpleiding. een stakingsgolf hebben. De Sanders-campagne is ook onderdeel van het proces geweest. Dit heeft het politieke klimaat gecreëerd en dit maakt stakingen geloofwaardiger voor mensen. Bij een staking staan er belangen op het spel. Je verliest op zijn minst geld en in situaties als in de Verenigde Staten riskeer je je baan. Je moet er dus op kunnen vertrouwen dat de strijd loont. Bewegingen als Black Lives Matter hebben in belangrijke mate de voorwaarden geschapen voor een stakingsgolf op de werkvloer. Daarom is onze polemiek gericht op diegenen die denken dat deze sociale bewegingen van secundair belang zijn omdat ze de productie niet stil leggen en we ons allemaal moeten richten op vakbondsvorming en strijd op de werkplek.

Daarbij heb je de kwestie van vakbonden en vakbondsbureaucratieën en hoe je dit probleem aanpakt. De arbeidersbeweging is overal sterk verbureaucratiseerd, met directe betrokkenheid bij het kapitalistische management, zoals het beheren of bezitten van pensioenfondsen die je bij kapitalistische sociale verhoudingen betrekt. Dus, hoe pak je de kwestie van vakbondsbureaucratieën aan die de neiging hebben om arbeid te beheren in plaats van conflicten te veroorzaken, of om conflicten te beheersen, om conflicten te kanaliseren in plaats van ze te ontwikkelen. Daar is veel te doen.

De feministische bewegingen in Argentinië en Spanje spelen een sleutelrol in het radicaliseren van vakbonden. Dit was mogelijk omdat het een beweging was waarbij vakbondsactivisten betrokken waren –  niet alleen op de werkvloer maar ook buiten de werkvloer – die de vakbonden onder druk zetten om hun eisen te radicaliseren, op te roepen tot stakingen, om de feministische beweging te steunen, enzovoort. Historisch gezien, als je kijkt naar de periode tussen ’67 en ’77 in Italië, werd het moment van grote radicalisering van de vakbonden voorbereid door de studentenbeweging, in een situatie van sociale mobilisatie, die ook van invloed was op de sociale reproductie, die toen arbeiders op de werkplek radicaliseerde.

Zelfs vakbonden bestaan niet alleen op de werkplek…

Het punt van deze nadruk op sociale reproductie is precies dat werknemers mensen zijn. Het zijn niet alleen werknemers op de werkplek, het zijn mensen die een leven hebben, met gezinnen, met relaties, die huur moeten betalen, die  verlangens hebben. Klassenstrijd kan niet slechts worden opgevat als organiseren op de werkvloer – er zijn verschillende ingangen voor organisatie, voor mobilisatie, en het probleem is deze te erkennen als klassenstrijd en niet als iets dat daar los van staat.

Het gaat niet altijd om staken. Er was meer sprake van een opening van bepaalde vakbonden, althans tijdens de Occupy-beweging. Sociale bewegingen als Occupy – die niet echt direct op de werkvloer plaatsvinden, maar eerder in de stad, of de Indignados in Spanje, het Taksimplein in Turkije, enzovoort – zijn bewegingen die het politieke gesprek veranderen. Toen ik in 2010 naar de Verenigde Staten kwam, domineerde de Tea Party het politieke discours, en toen kwam Occupy. Dat veranderde het politieke gesprek. Dit kan echter niet los worden gezien van het creëren van de mogelijkheid van strijd op de werkvloer. Het heeft feitelijk bijgedragen aan het creëren van allerlei politieke verbanden tussen activisten – er waren bijvoorbeeld werkgroepen van arbeiders in Occupy – en dit heeft uitwisselingen en allianties mogelijk gemaakt tussen de activisten uit verschillende vakbonden die deelnemen, enzovoort.

Kijk naar de geschiedenis van de arbeidersbeweging in het buitenland: heel vaak is een  sterke arbeidersbeweging sterk, ook omdat er een mobilisatie is die verder gaat. Zelfs recentelijk nog in de Verenigde Staten zagen we dat bij de staking van leraren in Chicago. Het was een staking op de werkvloer, maar tegelijkertijd mobiliseerden ze ook in de stad en organiseerden ze allerlei vormen van sociale reproductie voor de kinderen die niet naar school konden gaan. Dit gebeurde ook in West-Virginia. Als je kijkt naar succesvolle stakingen – of stakingen die in ieder geval iets hebben weten te bereiken – dan zie je vaak dat er buiten de werkplek iets aan de hand is.

Het is veel moeilijker om in afzondering te winnen, als je binnen de grenzen van de werkplek blijft. Ook al is het slechts een kwestie van contractuele eisen, zelfs in dat geval is het moeilijk om te winnen als je geen grotere mobilisatie hebt.

Is het toeval dat de recente stakingsgolf in de VS geleid wordt door leraren?

Nee. Dat heeft te maken met wat wij noemen de crisis van de sociale reproductie die dit neoliberale moment kenmerkt. Dit proces was al begonnen met de toenemende privatisering van het onderwijs en de gezondheidszorg, maar vooral na 2008, met massale bezuinigingen op het openbaar onderwijs. Hierdoor is een situatie ontstaan waarin de kwaliteit van het publieke onderwijs afnam – en dit is een element in de mobilisatie van de docenten. Zij mobiliseren niet alleen rond hun loon. Net als de verpleegkundigen hier in New York, benadrukken zij ook het feit dat zij in deze omstandigheden niet echt goed onderwijs of goede gezondheidszorg kunnen bieden. Daarnaaast  was er een aanval op de arbeidsrechten en op de lonen.

Deze twee elementen kwamen samen: de verslechtering van de kwaliteit van het werk, van de dienstverlening en de verslechtering van de arbeidsomstandigheden en de lonen. Dit verklaart waarom we een stakingsgolf hebben die vooral begint bij de leraren. Interessant is dat dit een fenomeen is dat niet alleen kenmerkend is voor de Verenigde Staten, maar dat zich in de hele wereld voordoet. De meest recente arbeidsconflicten hebben zich voorgedaan in de sector van de sociale reproductie. En de hoofdrolspelers zijn vrouwen. Ook hier denk ik dat het te maken heeft met het feit dat de druk om de kosten van sociale reproductie te verlagen zo groot is geweest dat dit een onhoudbare situatie heeft veroorzaakt.

Zijn er parallelle voorbeelden?

De Dalit-reinigers in India, de vrouwelijke arbeiders in Glasgow afgelopen herfst, de stakingen van leraren in andere landen. Het kan ook te maken hebben met het feit dat dit ook een van de weinige werkplekken met grote aantallen werknemers is – een ziekenhuis heeft bijvoorbeeld een behoorlijk aantal werknemers. Maar ik denk dat het te maken heeft met de impact van de crisis op de sociale reproductie en het feit dat mensen deze situatie niet meer kunnen volhouden.

Ziet u dat uitbreiden of verminderen?

Op dit moment zijn ze nog steeds in opmars. Het probleem dat we vandaag de dag hebben is dat een van de reacties op deze crisis – niet alleen de crisis van de sociale reproductie, maar de economische crisis – de opkomst van rechts is. Aan de ene kant hebben we een krachtige, sterk  transnationale feministische beweging, we hebben een toename van strijd en stakingen. Maar we hebben ook de zeer gevaarlijke opkomst van extreem rechts, van Latijns-Amerika tot de Verenigde Staten, van India tot Europa. Overal.

De strijd neemt toe en ik denk dat we waarschijnlijk een uitbreiding van de stakingen zullen zien, en dat de feministische beweging nog steeds in een expansieve dynamiek zit, maar de context is moeilijk. De opkomst van rechts is eigenlijk de dominante factor op dit moment.

In het Manifest spreekt u over ‘seksuele reactie’ en ‘seksueel liberalisme’, maar ook over ‘reactionair populisme’ en ‘progressief neoliberalisme’, als niet echt tegengesteld.

Ze zijn in zekere zin tegengesteld, maar niet aan elkaar.

Oké, dus hoe zijn ze tegengesteld en hoe niet?

Het zijn neoliberale projecten. Zelfs extreemrechts presenteert zich als een reactie op het neoliberalisme. Denk aan het protectionisme van Trump. Maar wat ze eigenlijk doen is overal precies hetzelfde. Ze komen aan de macht als het alternatief voor het neoliberalisme, maar ze voeren eigenlijk een neoliberaal beleid. Wat anders is, is de manier waarop ze het doen – hun politiek beleid is anders. In die zin is er dus wel degelijk een verschil , maar vanuit het oogpunt van het neoliberale perspectief is de politiek hetzelfde.

Het progressieve neoliberalisme heeft een agressief neoliberaal bezuinigingsbeleid gekoppeld aan een progressief beleid op het gebied van burgerrechten, seksuele vrijheden, formele gelijkheid van mannen en vrouwen, enzovoort. Tegelijkertijd erkennen en waarborgen ze rechten op juridisch niveau, of in termen van symbolische erkenning, maar ze tasten ook de sociale voorwaarden aan om daadwerkelijke gelijkheid tussen man en vrouw of rassengelijkheid te realiseren.

Extreemrechts profiteert in feite van deze combinatie van neoliberalisme en progressieve politiek, in termen van wettelijke rechten, gender of seksuele identiteit, om een politiek project te verwoorden dat volledig tegengesteld is: teruggaan naar traditionele waarden, trans-vrouwen of trans-personen in het algemeen de schuld geven van de ineenstorting van het gezin, immigratie de schuld geven van de achteruitgang van onze levensomstandigheden of van de werkloosheid, enzovoort, en progressieve krachten hiervoor verantwoordelijk stellen. Maar ze privatiseren allebei, ze vallen allebei de arbeidsrechten aan, ze voeren allebei oorlogen – op verschillende manieren, maar ze voeren allebei imperialistische of neokoloniale projecten uit – of door een beroep te doen op de angsten en het verlangen van mensen naar traditie, door zich te profileren als verdedigers van het gezin of van de traditionele waarden tegen al deze slechte mensen, of door  zich te presenteren als de vooruitgang, zij die de samenleving ‘beschaafd’ maken.

Na twee jaar – het voelt als 200 jaar – presidentschap van Trump, denk ik dat het voor mensen moeilijk kan zijn om te bedenken dat het in de basis niet veel anders is dan het anders geweest zou zijn.

Een van de belangrijkste verschillen – en dit is echt een verschil – is dat Trump extreem rechts en alle mogelijke racisten en misogynisten in het land heeft gelegitimeerd. We zien een toename van geweld tegen onderdrukte mensen. Dat is dus duidelijk een verschil. Het soort taal dat men gebruikt heeft gevolgen. Zijn banden met blanke supremacisten heeft duidelijk gevolgen.

Maar de voorwaarden daarvoor zijn gecreëerd door het neoliberale project…

Obama heeft uiteindelijk de veiligheidsstaat verdiept en Trump de middelen gegeven om te doen wat hij doet. Er vonden deportaties plaats; er is een toename geweest, maar de structurele politiek is hetzelfde.

In het Manifest schrijft u: ´Alles hangt af van ons vermogen om een perspectief te ontwikkelen dat noch eenvoudigweg de verschillen tussen ons viert, noch op brute wijze uitwist.’ Ik denk dat dit een belangrijke taak voor links is, maar hoe doen we dat?

We moeten kijken naar de strijd die al aan de gang is. Ik denk dat het in de Verenigde Staten belangrijk is  om  te kijken naar wat er gebeurt in termen van de feministische golf in de wereld, die precies dit soort politiek voert. In Spanje zijn op 8 maart zes miljoen mensen in staking gegaan. We hoeven niet noodzakelijkerwijs het wiel opnieuw uit te vinden. We kunnen ons laten inspireren door strijd die al aan de gang is. Ze zijn niet de oplossing. Ze geven ons niet het volledige antwoord op wat we moeten doen, maar we kunnen ons laten inspireren. Laten we, in plaats van te denken aan nieuwe modellen in ons hoofd, beginnen met de feitelijke processen die zich afspelen en kijken hoe bepaalde bewegingen erin slagen om dit soort klassenpolitiek, die tegelijkertijd ook feministisch, antiracistisch en anti-imperialistisch is, precies te verwoorden.

Dit interview werd afgenomen door Brendan O’Connor en verscheen oorspronkelijk in de serie The Future of Labor op Splinter. Nederlandse: vertaling redactie Grenzeloos.