Het nieuwste boek van de invloedrijke Duitse journaliste en blogger Kübra Gümüşay, Sprache und Sein, zoomt in op de politiek van taal in een multicultureel Europa. Het belang van taal wordt onderschat — ook in linkse kring. Juist in deze tijd is het van het grootste belang taal als politieke kwestie serieus te nemen.

Tijdens een familiebezoek in Turkije leerde Gümüşay het Turkse woord yakamoz, dat de weerspiegeling van de maan in het water aanduidt. Voordat ze dit woord kende, nam ze die weerspiegeling nooit waar, maar sinds haar moeder het haar leerde neemt ze die juist altijd waar. We beschrijven met taal niet alleen de werkelijkheid, maar het maakt ook dat we bepaalde delen van de werkelijkheid waarnemen en andere niet. Bepaalde gevoelens en gedachten kunnen we in de ene taal beter uitdrukken dan in de andere. En het leren van een andere taal scherpt onze blik op de grenzen van ons eigen idioom.

Een van de dingen waar Gümüşay op focust is de rol van taal in onze persoonlijkheidsvorming. Ze laat zien dat zolang we ons niet vrij voelen in het gebruik van een bepaalde taal, een deel van onze persoonlijkheid niet vrij kan zijn. Het is een vreselijke ervaring voor een Koerdische student als hij – in gesprek met zijn moeder – door een Turkse telefoniste wordt afgebroken omdat hij een verboden taal zou spreken. En het is tragisch als een Duitse studente die thuis Turks spreekt op de universiteit steeds stiller wordt omdat ze een panische angst heeft om in het Duits fouten te maken.

Dergelijke ervaringen zijn belangrijk om bij stil te staan. Te vaak wordt taal niet begrepen als een politieke kwestie. In allerlei debatten wordt bovendien het Engels gebruikt – met name ook in linkse kring – alsof het reeds een universele taal is waarin een ieder zich thuis moet voelen. Mensen die het Engels omarmen als een oplossing voor onze communicatieproblemen doen me sterk denken aan modernistische stadsplanners die hun perspectief op stedelijke ontwikkeling als universeel zien. Wat werkt in Amsterdam of Parijs zou ook in Managua of Algiers werken. Stadsplanning werkt zo niet en taal ook niet.

Gümüşay wijst erop dat het leren van een taal inhoudt dat we zelfvertrouwen in die taal ontwikkelen. Ze geeft een citaat van de zwarte, homoseksuele, Amerikaanse schrijver James Baldwin die op een bepaald moment merkte dat hij zijn moedertaal alleen maar geleerd had te imiteren, maar nooit om te gebruiken om zijn eigen ervaring weer te geven. Gümüşay laat vervolgens aan de hand van het werk van feministes als Betty Friedan en Dale Spender zien dat politiek er ook in bestaat om voor geleefde ervaringen die niet benoemd worden, een taal te ontwikkelen. Spender betoogde zelfs expliciet dat “dingen te benoemen en gebeurtenissen te plaatsen, niet alleen het voorrecht van mannen is, maar ook één van de fundamentele elementen van hun macht.”

Het is trouwens één van de kwaliteiten van Sprache und Sein dat Gümüşay een hele reeks van bijna vergeten feministes zoals Dale Spender – haar boek Man Made Language is echt een knaller – onder de aandacht brengt.

Gümüşay, in Duitsland een bekende internetactiviste, laat zien hoe het internet het mogelijk heeft gemaakt dat gemarginaliseerde perspectieven op de wereld – vooral die van mensen van kleur –  zichtbaarder worden. Belangrijk daarbij is dat gemarginaliseerde mensen het recht opeisen om als individuen – complex, ambigu en met tekortkomingen en fouten – waargenomen te worden.

Gümüşay laat vervolgens zien hoe haar eigen ervaringen als hoofddoek dragende vrouw in Duitsland duidelijk maken hoe ingrijpend het is om doorlopend door andere mensen geïnspecteerd te worden. En wat het met haar doet om voortdurend gedwongen te worden “vooroordelen te bestrijden” en “stereotypen te doorbreken”.

Dat leidt er bij haar, net als bij veel andere mensen die aan een dergelijke inspectie onderwerpen worden, alleen maar toe dat ze zich in een grotere kooi dan voorheen gevangen voelt. Ze is van mening dat onze vrijheid afhankelijk is van ons vermogen tot verzet tegen het soort inspecterende en disciplinerende vragen waar veel mensen mee te maken hebben. In haar geval, de vragen over de islam, over vrouwen binnen de religie en gemeenschap, over de hoofddoek, etcetera. Alleen als we dit soort vragen voortaan weigeren te beantwoorden – als we tegenstrijdig, gelaagd en onbegrepen durven te zijn – kunnen we onze menselijkheid herstellen.

Gümüsay gaat ook in op haar ervaringen als hoofddoek dragende vrouw in Duitsland  op televisie en in talkshows  – en hoe ze daarbij steeds op haar religie wordt aangesproken. In een maatschappij die haar het secularisme met zachte dwang oplegt en het haar steeds moeilijker maakt om nog op een positieve manier over religieuze ervaring te spreken.

Het gevolg is dat ze als gelovige in het openbaar debat ook steeds meer als een gemankeerd persoon verschijnt. Ze vergelijkt dat met iemand die aan een mens die geen liefde kent moet uitleggen wat liefde is: als dat niet lukt zeg je wellicht al snel dat je bent gaan samenwonen omdat dat financieel gunstiger is. Wat je echt te vertellen hebt komt immers niet aan.

Juist omdat bepaalde mensen – zwarte mensen, vrouwen, homo’s en lesbo’s – voortdurend hun bestaan aan de rest van de samenleving moeten verklaren – wordt hun succes in die maatschappij ook afhankelijk van de vraag hoe goed ze dergelijke vragen kunnen beantwoorden. Deze mensen zijn vervolgens in staat dit soort vragen steeds beter te beantwoorden: die kennis verandert ze als mens, maar hun mens-zijn wordt zo wel een benauwde en vernederende ervaring.

Sterker nog, het kan zelfs een verwarrende ervaring worden als je op een gegeven moment die vragen niet meer hoeft te beantwoorden. Gümüşay vertelt hoe ze als jonge studente tijdens een verblijf in Engeland voor het eerst niet hoefde uit te leggen waarom ze een hoofddoek draagt en opeens niet meer zeker wist wat ze dan over zichzelf moest vertellen.

Hoe complex die rol van “moslimvrouw met hoofddoek” is, wordt uitvoerig beschreven in een hoofdstuk over haar publieke optreden in talkshows, waarbij terecht ook het hele format talkshow ter discussie wordt gesteld, met name de weigering van de hosts om verantwoordelijkheid te nemen voor de manier waarop de discussie überhaupt wordt gevoerd. En hoe in het publieke debat steeds vaker extreemrechts bepaalt waarover gepraat wordt.

Eén van de manieren waarop dat volgens haar gebeurt, is door mensen te fixeren op een vaste identiteit. Ze neemt in overweging dat extreemrechtse meningen steeds gelegitimeerd worden doordat mensen er op reageren. Ze doet dan ook een oproep om niet alleen maar te reageren, maar tegenover extreem-rechts eigen opvattingen te stellen en manieren van samenleven te promoten. Dat loopt parallel aan Gümüşays toespraak op internetconferentie re:publica, waarin ze een oproep deed “Liefde te organiseren”.

Volgens Gümüşay moeten we – om van extreemrechts te winnen – ons eigen idee van waarheid ontwikkelen. Dat idee moet ervan uitgaan dat objectieve kennis van menselijke verhoudingen niet mogelijk is, maar dat waarheid bestaat uit de integratie van verschillende perspectieven.

Dat vereist een heel andere manier van spreken, waarin we er steeds op bedacht zijn het perspectief van gemarginaliseerde personen mee te nemen. Een manier van spreken waarin gemarginaliseerden zich niet voortdurend hoeven te rechtvaardigen. Ze geeft een aantal voorbeelden van de manier waarop communicatie kan slagen. Een voorbeeld gaat over een man die haar op het internet in eerste instantie met de dood had bedreigd, maar zich daarvoor later verontschuldigde. Ze gaat ook in op haar frustratie als het haar niet lukt om met mensen contact te maken. Gümüşay geeft een goed inzicht in hoe belangrijk het is om vrij over eigen waarden en verlangens te kunnen praten.

De thematiek die Gümüsay aansnijdt, is voor veel linkse tijdschriften, internetplatforms of organisaties van belang. Vaak heeft links de neiging om communicatie te beperken tot een inventarisatie van de problemen op deze wereld. Om strijdbaar te kunnen zijn en te blijven moeten we onszelf echter niet alleen als informatie verwerkende subject beschouwen, maar ook als zingevende wezens die leven in een als zinnig ervaren wereld. Gümüşay is in haar boek niet erg expliciet over haar geloof, maar ik vind dat haar religieuze perspectief af en toe wel voelbaar is en ook iets biedt, wat de dominante manier van ongelovigheid meestal niet kan bieden.

Kübra Gümüsay, Sprache und Sein. Verlag Hanser Verlag, 18 euro.