Minstens 298 passagiers die verdronken bij de beruchte scheepsramp voor de Griekse kust op 14 juni waren afkomstig uit Pakistan. Vijfentwintig kwamen er uit hetzelfde dorp in het door Pakistan bestuurde Jammu en Kasjmir. Volgens sommige berichten waren meer dan 400 mensen aan boord van het schip Pakistaans.

Toen het nieuws bekend werd, negeerden de reguliere media in Pakistan het in eerste instantie. De tragedie kreeg pas aandacht toen de Pakistaanse afkomst van de doden werd gemeld. Plotseling was het voorpaginanieuws. De federale regering nam ook ‘kennis’ van de tragedie. Noch de reguliere media, noch regeringswoordvoerders hebben echter antwoord gegeven op de simpele vraag: waarom waren er zoveel Pakistaanse burgers aan boord van het schip dat naar de bodem van de Middellandse Zee zonk?

In het algemeen gaf de regering de schuld aan de mensensmokkelaars. Er zijn een paar arrestaties gemeld. De ministers en bureaucraten hebben irritant saaie, maar verwachte verklaringen afgegeven om de mensenhandel te veroordelen. De reguliere media zijn ondertussen druk bezig geweest met het beschuldigen van de slachtoffers. De ‘babbelende klassen’ die in vorstelijke villa’s wonen en het harteloze discours van de media herhalen, houden ook de ‘risico’s nemende’ jongeren verantwoordelijk voor het gedachteloos aan boord gaan van het schip en het betalen van exorbitante sommen geld aan de maffia.

Feit is dat armoede en een totaal gebrek aan hoop jongeren ertoe aanzet om het spaargeld van hun ouders aan mensensmokkelaars te geven en in het holst van de nacht op overvolle boten te springen die de Libische kust verlaten. Het is niet zo dat de regering of de media en de babbelende klassen niet op de hoogte zijn van de obscene armoede in het hele land of het gebrek aan hoop in de steeds donkerder wordende toekomst van het land.

Door de slachtoffers de schuld te geven of met de vinger te wijzen naar de mensensmokkelaars, pleit de zogenaamde 1% die de regering en de media in handen heeft zichzelf vrij. Een paar slimmeriken, bekend met postkoloniale theorieën die ze hebben opgedaan tijdens hun studententijd op westerse campussen, noemen in hun tweets ook ‘Fort Europa’.

Fort Europa is ongetwijfeld de hoofdverdachte in de schipbreuk waarover we het hier hebben. Maar Fort Europa opereert in Pakistan, net als in andere landen in de periferie, in samenspraak met de autochtone 1%. Die 1% is ook verantwoordelijk voor de ongeveer 300 doden die vanuit het Middellandse Zeegebied naar Islamabad worden gestuurd. Hieronder de aanklacht tegen de Pakistaanse 1% die samenspant met Fort Europa in het schipbreukcomplot.

Pakistans 1%

De rijkste 1% van Pakistan bezit 16,8 procent van de rijkdom.

De rijkste 10% bezit 25,5 procent.

Het aandeel van de armste 40% in de rijkdom is 25,5 procent.

Deze ongelijkheid is gestructureerd, gesystematiseerd. Eén mechanisme van deze systemische ongelijkheid is de toe-eigening van de rijkdommen van het land door de elite.

De voordelen en privileges die verschillende elitegroepen met gevestigde belangen (die de idiomatische 1% vormen) genieten, bedragen jaarlijks 2,66 biljoen Pakistaanse roepie [Rs] (17 miljard US dollar). Het belastingsysteem is de grootste bron van voordelen. Bijna 50 procent van de 17 miljard dollar aan voordelen die de elite geniet, komt via het belastingstelsel ten goede aan de landadel, handelaren en personen met een hoog inkomen.

De elite van de grondbezitters krijgt bijvoorbeeld een belastingvoordeel van 195 miljard Rs (1,5 miljard dollar) per jaar (1 US dollar was gelijk aan 150 Rs ten tijde van het hier geciteerde onderzoek).

Er gaat 468 miljard Rs (meer dan 2 miljard US dollar) aan belastinginkomsten verloren door belastingvrijstellingen voor het bedrijfsleven. Ook grote handelaren en vermogende personen krijgen belastingvoordelen ter waarde van respectievelijk 612 miljard roepies (2 miljard dollar). Jaarlijks wordt voor 1.275 miljard Rs aan belastingvoordelen toegekend. Een andere methode die ten goede komt aan de 1% (waarvan exporteurs de voornaamste begunstigden zijn) zijn prijsmechanismen, goed voor 26 procent. Ook de bevoorrechte toegang tot land, infrastructuur en kapitaal (waarvan het leger de voornaamste begunstigde is) is goed voor 24 procent van het collectieve klassenvoorrecht van 17 miljard Rs.

Ironisch genoeg bedragen de overeenkomstige kosten van sociale beschermingsprogramma’s ruwweg 600 miljard Rs (2 miljard US dollar). Ruwweg 10 procent ‒ als de gezondheidszorg buiten beschouwing wordt gelaten ‒ van de bevolking wordt gedekt door een sociaal vangnet. ‘Als slechts 24 procent van de privileges van de machtigen naar de armen zou gaan, zou dat de voordelen voor arme Pakistani verdubbelen’, aldus een onderzoek van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP).

Maar hoeveel armen zijn er? Ten minste 32 procent van een land met 220 miljoen inwoners is arm. Op basis van de Human Development Index (HDI) van het UNDP stond Pakistan in 2021-22 op de 161e plaats van de 192 landen. Volgens de multidimensionale armoede-index van het UNDP heeft 38,3 procent ‒ op basis van een onderzoek uit 2017-18 ‒ te maken met multidimensionale armoede, 21,5 procent met ernstige multidimensionale armoede, terwijl 12,9 procent van de bevolking kwetsbaar is voor multidimensionale armoede. De armoede bedraagt 51,7 procent.

Ongelijkheid als wondermiddel

In de jaren 1960 werd een beleid van ‘functionele ongelijkheid’ (à la Simon Kuznets) geïntroduceerd. Met andere woorden, een strategie van ongelijke groei, die ongelijkheid accentueert, werd ingezet om de kapitalistische klasse in staat te stellen meer kapitaal te accumuleren zodat de rijken meer konden sparen.

Dat spaargeld, zo werd aangenomen, zou worden geïnvesteerd in de industrie, wat zou leiden tot een hogere economische groei. Wat de ongelijkheid betreft, werd de theorie van Simon Kuznets gebruikt om een optimistische toekomst te voorspellen: de marktmechanismen zouden na verloop van tijd de ongelijkheid tijdens de eerste fasen van ongelijke groei overwinnen. Dat beleid is ’tot op de dag van vandaag volgehouden’, stelde de bekende Pakistaanse econoom Akmal Hussain in zijn onlangs gepubliceerde boek.

Het resultaat van dat beleid in de jaren 1960 heeft zich bijna elke 10 jaar herhaald: de export op basis van primaire goederen en op landbouw gebaseerde producten met een lage toegevoegde waarde houdt geen gelijke tred met de importbehoeften van een snel groeiende verwerkende sector. Dat leidt op zijn beurt tot de volgende twee gevolgen. Ten eerste ontstaat er een betalingsbalanscrisis omdat de groei na een initiële groeispurt vertraagt. Ten tweede werd/wordt buitenlandse hulp ingezet om de economische vertraging te overwinnen. Dat is een cruciale manier waarop Fort Europa Pakistan binnendringt om het land te vangen in een eeuwigdurende schuld.

Fort Europa

De onderhandelingen met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) waren aan de gang toen ik deze regels schreef. Misschien waren de onderhandelingen tussen het IMF en Pakistan ook aan de gang toen 300 Pakistanen elk 2,3 miljoen roepies (7.000 dollar) overhandigden aan mensensmokkelaars voor hun noodlottige reis. Pakistan smeekt al maanden om een tranche van 1 miljard dollar. Om 1 miljard dollar te krijgen, heeft Pakistan in de eerste helft van het boekjaar 2021-22 12 miljard dollar betaald.

De totale buitenlandse schuld en verplichtingen van Pakistan zijn opgelopen tot 127 miljard dollar (41 procent van de bruto binnenlandse winst). Ondertussen hebben de staatsobligaties meer dan 60 procent van hun waarde verloren, is de export gedaald met 7 procent, zijn de overmakingen gedaald met 11 procent en zijn de directe buitenlandse investeringen gedaald met 59 procent. In deze situatie moet het land over een periode van 3 jaar (boekjaar 2023-25) 73 miljard dollar aan buitenlandse schulden terugbetalen. De deviezenreserves zijn momenteel gedaald tot 4-5 miljard dollar. Pakistan betaalt meer dan 1 miljard dollar per maand aan schuldaflossingen en rente op de staatsschuld.

Terwijl het kapitaal in naam van ‘schuldaflossing’ wordt verwelkomd in Fort Europa, wordt de Pakistaanse arbeid achtergelaten om te verdrinken in de Middellandse Zee.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Green Left. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.