In dit interview met Federico Fuentes voor LINKS International Journal of Socialist Renewal bespreekt Promise Li de complexe realiteit van het imperialisme van de 21e eeuw, waar economische onderlinge afhankelijkheid tussen geopolitieke blokken in spanning vormgeeft aan inter-imperialistische rivaliteit. Li schetst ook hoe de ‘antagonistische samenwerking’ die dit oplevert zich uit in termen van spanningen tussen de VS en China. Hij gaat ook in op het organiseren van Hongkongers in Hongkong en in het buitenland, en het soort anti-oorlog en anti-imperialistische solidariteit dat we vandaag de dag nodig hebben.

In de afgelopen eeuw hebben we gezien hoe de term imperialisme werd gebruikt om verschillende situaties te definiëren en op andere momenten werd vervangen door concepten als globalisering en hegemonie. Welke waarde blijft er dan nog over van het begrip imperialisme en hoe definieer je imperialisme? En hoeveel in de geschriften van Lenin over het onderwerp blijft relevant bij het definiëren van imperialisme? Welke elementen zijn eventueel achterhaald door latere ontwikkelingen?

Het concept van imperialisme, vooral zoals het door klassieke marxisten is getheoretiseerd, is nog steeds nuttig voor ons vandaag de dag ‒ maar we moeten hun analyses bijwerken en aanpassen aan de hedendaagse omstandigheden. Lenins observatie dat een ‘karakteristiek kenmerk van imperialisme financieel kapitaal is’ klinkt nog steeds waar, misschien zelfs nog wel meer dan in zijn tijd met de enorme expansie van financieel kapitaal. Belangrijker is dat het wereldwijde imperialisme een vluchtige formatie blijft ‒ met een ‘rivaliteit tussen verschillende grootmachten in het streven naar hegemonie’, zoals Lenin beschreef en geen ‘vreedzame samenwerking’ tussen kapitalisten, zoals Karl Kautsky beweerde.

Lenin zei dat ‘de kortst mogelijke definitie van imperialisme’ ‘het monopolistische stadium van het kapitalisme’ is. Als dat een vergevorderd stadium van het kapitalisme is dat in zijn tijd begon, dan leven we momenteel in de vergevorderde stadia van dat vergevorderde stadium. Monopolies zijn alleen maar groter geworden en slokken alles op. Kapitalisten vinden nog ingewikkeldere manieren om te fuseren en zich met elkaar te associëren, van multilaterale instellingen zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) tot ‘universele eigenaren’ zoals BlackRock en Vanguard, die meerderheidsaandelen bezitten in door de staat geleide of publiek-private partnerschappen die verbonden zijn aan landen in zogenaamd rivaliserende geopolitieke blokken.

Lenin beschrijft ook hoe ‘de monopolies, die zijn voortgekomen uit vrije concurrentie, die concurrentie niet elimineren, maar erboven en ernaast bestaan en daardoor aanleiding geven tot een aantal heel scherpe, intense tegenstellingen, wrijvingen en conflicten.’ Die tegenstelling tussen monopolies en concurrentie is alleen maar intenser geworden met de opkomst van de multipolariteit.

Die opkomst van een nieuw tijdperk van inter-imperialistische rivaliteit is dus verre van lineair en verstoort ook niet duidelijk de imperiale hegemonie van het westerse kapitaal. Ik denk dat we hier niet genoeg aandacht besteden aan andere klassieke marxistische theorieën over imperialisme dan Lenin. Hoewel ruw, begrijpt Rosa Luxemburgs formulering van imperialisme imperialisme correct als een ‘politieke uitdrukking van het proces van de accumulatie van kapitaal in zijn concurrerende strijd over de ongerepte rest van de niet-kapitalistische wereldomgeving.’

Ze ziet imperialisme als een manier om niet alleen de kenmerken van verschillende imperialistische machten te beschrijven, maar de hele logica van hoe de kapitalistische wereldeconomie zich ontwikkelt ‒ door te streven naar de ontwikkeling van nieuwe actoren in het vergemakkelijken van een wereldwijd proces van kapitaalaccumulatie. Nikolai Boecharin breidde dit uit door een dialectisch kenmerk in het kapitalistische wereldsysteem te identificeren, dat zowel ‘een internationalisering van kapitaal’ als ‘een proces van ‘nationalisering’ van kapitaal’ is.

De focus van Luxemburg en Boecharin op imperialisme als een verenigd mondiaal proces (dat echter bol staat van interne spanningen) stelt ons in staat om de nieuwe opkomst van nationale economische blokken, geopolitieke spanningen en vormen van industrieel nationalisme te begrijpen die zijn ontstaan binnen een wereldeconomie die meer dan ooit onderling afhankelijk is. Uitspraken over de neergang van het neoliberalisme zijn voorbarig: wat we vandaag de dag zien is eigenlijk niet meer dan een herconfiguratie van kapitalen uit verschillende staten die integraal met elkaar verbonden zijn door de financialisering. Nieuw industrieel beleid en nationalisme dicteren slechts nieuwe voorwaarden waaronder de globalisering voortduurt.

Economen overdrijven bijvoorbeeld de daling van de Chinese import naar de Verenigde Staten: in feite worden de meeste van die grondstoffen alleen omgeleid via landen als Mexico en Vietnam. De arbeidersklasse, vooral in het Zuiden van de wereld, wordt nog steeds uitgebuit. Nieuwe allianties en rivaliteiten kunnen de relaties tussen de verschillende bourgeoisieën in het Zuiden en de traditionele imperialisten doen verschuiven, maar de kernstructuur van het mondiale imperialisme blijft heel duurzaam.

Natuurlijk blijft de opvatting van Lenin en Boecharin over inter-imperialistische rivaliteit relevant. Maar in tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog stelt de economische onderlinge afhankelijkheid, zelfs tussen geopolitieke blokken ‒ versterkt door nieuwe multilaterale financiële organisaties ‒ nieuwe voorwaarden aan de inter-imperialistische rivaliteit. Economen als Minqi Li en Michael Roberts wijzen er bijvoorbeeld op dat landen als China minder waarde ontvangen dan ze exporteren. Maar zoals John Smith heeft opgemerkt, is dat niet de enige dynamiek die bepaalt of een land imperialistisch is.

Hij noemt grondstoffenimperialisme als een vorm van imperialisme ‒ een die verder gaat dan overwegingen van waardeoverdracht ‒ die dergelijke landen aangaan naast de traditionele westerse imperialistische machten. Revanchistische politiek versterkt ook de imperialistische horizon van opkomende imperialisten zoals Rusland. Zoals de Russische president Vladmir Poetin openlijk toegeeft, gaat het belang van Rusland om zijn invloedssfeer in Oekraïne veilig te stellen met gewelddadige expansionistische middelen verder dan de druk van de NAVO (die ongetwijfeld een belangrijke, maar niet allesomvattende rol speelt bij het vormgeven van de Russische invasie).

De hardnekkigheid van traditionele westerse imperiale aanspraken (zoals blijkt uit de reactie van Frankrijk op de ontwikkelingen in Niger) en de hernieuwde revanchistische aanspraken van opkomende imperialistische machten bevestigen een ander belangrijk kenmerk van imperialisme dat Lenin (voortbouwend op Rudolf Hilferding) identificeerde: onder de talloze sociale tegenstellingen die door imperialisme worden versterkt, is een belangrijk kenmerk ‘de intensivering van nationale onderdrukking’.

Rohini Hensman onderstreept de hardnekkigheid van het ‘etnisch chauvinisme’ vandaag de dag, dat Lenin benadrukte als een fundamenteel kenmerk van niet alleen het heersende blok, maar ook van arbeiders en zelfs socialisten in de onderdrukkende natie. Net zo belangrijk is het, zoals Lenin benadrukte in zijn geschriften over nationale zelfbeschikking, dat het feit dat bepaalde onderdrukkende naties ondergeschikt zijn aan sterkere imperialistische machten in het wereldsysteem, de legitimiteit van nationale bevrijdingsbewegingen tegen die naties niet uitwist.

Lenin schreef dat ‘zelfs Rusland, bijvoorbeeld, economisch volledig afhankelijk is van de macht van het imperialistische financiële kapitaal van de ‘rijke’ burgerlijke landen … zelfs het negentiende-eeuwse Amerika was economisch gezien een kolonie van Europa … maar dat heeft helemaal niets te maken met de kwestie van nationale bewegingen en de nationale staat.’ Met andere woorden, de westerse imperialistische machten hebben geen monopolie op imperialisme en nationaal chauvinisme ‒ Lenins voortdurende aanvallen op het Groot-Russische chauvinisme benadrukten dat. Met de opkomst van nieuwe imperialistische en geavanceerde kapitalistische landen buiten het westerse blok, moeten we niet vergeten hoe Lenin het recht van naties op zelfbeschikking onderstreepte, zelfs van naties die gevangen zitten tussen imperialistische machten.

Natuurlijk mag geen enkel principe zo absoluut zijn dat het ‒ zoals Lenin Kautsky bekritiseerde omdat hij de Servische nationale bevrijding tegen Oostenrijk als wapen gebruikte om socialistische steun aan een imperialistische oorlog te rechtvaardigen ‒ ‘elk geïsoleerd onderzoek van een object’ rechtvaardigt.

Tegelijkertijd weigerde hij ook om alle nationale bevrijdingsbewegingen dogmatisch te delegitimeren, alleen maar omdat ze door andere imperialistische actoren als wapens worden gebruikt: ‘Het feit dat de strijd voor nationale bevrijding tegen een imperialistische mogendheid onder bepaalde omstandigheden kan worden gebruikt door een andere ‘grote’ mogendheid in haar even imperialistische belangen, zou niet meer gewicht in de schaal moeten leggen om de sociaaldemocratie ertoe te bewegen afstand te doen van haar erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van naties, dan de talrijke gevallen waarin de bourgeoisie republikeinse slogans gebruikt voor politiek bedrog en financiële diefstal, bijvoorbeeld in de Latijnse landen, ertoe hebben geleid dat ze het republicanisme hebben afgezworen.’

De sleutel is niet om te leuren met algemeenheden, maar om ‘elk sociaal vraagstuk … te onderzoeken binnen welomlijnde historische grenzen en, als het betrekking heeft op een bepaald land (bijvoorbeeld het nationale programma voor een bepaald land), rekening te houden met de specifieke kenmerken die dat land onderscheiden van andere landen in hetzelfde historische tijdperk.’

De opkomst van het fascisme en de intensivering van de verwikkelingen tussen de inter-imperialistische oorlog en verschillende nationale bevrijdingsbewegingen in de Tweede Wereldoorlog vroegen om een nieuwe benadering van vragen over nationale bevrijding en anti-imperialisme (waar Ernest Mandel een antwoord op waagde). Op dezelfde manier moeten we onze analyses actualiseren om rekening te houden met oude en opkomende imperialisten om revolutionaire bewegingen zo effectief mogelijk te bekrachtigen, niet alleen op één plaats, maar voor veel mensen die leven met enorm verschillende politieke erfenissen ‒ van het bureaucratische kapitalisme van voorheen ‘werkelijk bestaande socialistische staten’ tot de verschrikkingen van de neoliberale shocktherapie onder ‘liberale democratieën’.

Na de val van de Sovjet-Unie en het einde van de Koude Oorlog leek de wereldpolitiek grotendeels gedomineerd door oorlogen die de rol van het Amerikaanse imperialisme als enige wereldhegemoon moesten versterken. De laatste jaren lijkt er echter een verschuiving plaats te vinden. Terwijl de VS zich gedwongen zag zich terug te trekken uit Afghanistan, zagen we hoe Rusland Oekraïne binnenviel, hoe China zijn economische rol in het buitenland uitbreidde en hoe zelfs relatief kleinere landen als Turkije en Saoedi-Arabië hun militaire macht over hun grenzen heen lieten gelden. Hoe zou je in algemene termen de huidige dynamiek begrijpen die speelt binnen het wereldwijde imperialistische systeem?

Ik wil een term nieuw leven inblazen die voor het eerst werd bedacht door de Duitse marxist August Thalheimer, en uitgebreid gebruikt werd door de Oostenrijks-Braziliaanse marxist Erich (Erico) Sachs en andere leden van het Braziliaanse marxistische collectief Política Operária (POLOP), en die het huidige wereldwijde imperialistische systeem adequaat beschrijft: ‘antagonistische samenwerking’. De term werd gebruikt door Thalheimer, in navolging van Boecharins analyse van het kapitalistische wereldsysteem als een tegenstrijdige eenheid in The Politics and Economics of Transition Period, om aan te geven hoe scherpe en zelfs gewelddadige spanningen tussen kapitalistische staten kunnen bestaan, terwijl ze allemaal hetzelfde wereldwijde proces van kapitaalaccumulatie in stand houden.

Zoals het POLOP-programma van 1967 beschrijft, illustreert antagonistische samenwerking ‘een samenwerking die gericht is op het behoud van het systeem en die haar basis heeft in het hele proces van centralisatie van het kapitaal, en die de antagonismen die inherent zijn aan de imperialistische wereld niet wegneemt.’

De theoretici van POLOP gingen verder dan Thalheimer door te specificeren dat een dergelijke impuls om kapitalistische sociale relaties in stand te houden kenmerkend kan zijn voor heersende klassen die een ‘anti-imperialistisch’ buitenlands beleid voeren. Anti-imperialistische sentimenten onder de bevolking kunnen die bourgeoisie tot dat standpunt dwingen, maar op hun beurt ‘dient dat nationalisme, waar de inheemse bourgeoisie vaak misbruik van maakt, als drukmiddel op de imperialistische mogendheden om de voorwaarden van hun economische relaties te verbeteren [waardoor] de continuïteit van de imperialistische uitbuiting gewaarborgd bleef na de terugtrekking van de koloniale legers.’

Dat beschrijft perfect de acties van de BRICS+ landen op dit moment. Patrick Bond, Ana Garcia, Miguel Borba en andere politieke economen hebben er al lang op gewezen hoe die regimes ‘links praten en rechts handelen’. De groeiende rivaliteit tussen verschillende staten doet de onderlinge afhankelijkheid niet teniet. BRICS heeft talloze kansen gemist om zich in de praktijk los te maken van de Westerse economische hegemonie, ondanks de anti-imperialistische retoriek.

De Nieuwe Ontwikkelingsbank, door sommigen aangeprezen als een alternatief voor westerse bankinstellingen voor het Zuiden, heeft onlangs zijn partnerschap met de Wereldbank geformaliseerd. Bond merkt op dat China het op twee na hoogste stemrecht in het IMF heeft vergroot en geconsolideerd, en zelfs wat heeft gewonnen ten koste van landen in het Zuiden zoals Nigeria en Venezuela. Publiek-private partnerschappen en institutionele investeerders zijn manieren waarop Saoedi-Arabië, China, Brazilië, enzovoort nieuwe knooppunten van accumulatie ontwikkelen ‒ en bestaande bestendigen in samenwerking met het Westen.

De rivaliteit tussen de VS en China heeft geleid tot enige strategische ontkoppeling van industrieën, net zoals veel grondstoffen alleen maar worden omgeleid via derden. De afschuwelijke Russische invasie in Oekraïne zou een nieuw tijdperk hebben ingeluid van Westerse isolatie van Russisch kapitaal door middel van sancties, maar het Caspian Pipeline Consortium ‒ waarin leidinggevenden van Chevron samenwerken met gesanctioneerde Russische bedrijven ‒ gaat ononderbroken door. Groeiende spanningen tussen China en India zijn een voorbeeld van hoe potentieel onverzoenlijke tegenstellingen ook binnen het BRICS+ blok bestaan. Zoals Tithi Bhattacharya schrijft, ‘zijn de nieuwe Koude Oorlog loyaliteiten gemaakt van een losser weefsel. Ze zijn minder absoluut; ze zijn gedeeltelijk en onderhevig aan voortdurend duwen en trekken.’

De VS blijft de dominante imperialistische macht in de wereld, hoewel links vaak over het hoofd ziet hoe haar vermeende rivalen in feite helpen om haar macht te handhaven, net zoals ze aspecten ervan uitdagen om een deel van de taart voor zichzelf te krijgen. De belangen van verschillende nationale kapitalisten liggen ook niet altijd netjes op één lijn: grote Amerikaanse en Duitse CEO’s gingen gretig in op de uitnodiging van de Chinese minister van Buitenlandse Zaken Qin Gang voor ontmoetingen en nauwere samenwerking, terwijl het Committee over de Chinese Communistische Partij (CCP) van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigdenhet anti-Chinese beleid verder aanwakkerde.

Elke goede analyse van het huidige wereldwijde imperialistische systeem moet rekening houden met dergelijke tegenstellingen en fluïditeit tussen imperialistische machten. De Syrische schrijver Yassin al-Haj Saleh noemde dit onlangs ‘vloeibaar imperialisme‘, in de context van het gedeelde belang van de VS en Rusland om de heerschappij van Bashar al-Assad in Syrië te handhaven. Zulke nieuwe concepten brengen ons dichter bij het begrip van het huidige wereldsysteem, meer dan de eenduidige unipolariteit van de VS of de traditionele inter-imperialistische rivaliteit zonder kwalificaties, maar er zijn nog meer analyses nodig.

Hoe zie je, in het licht van de huidige debatten, China en Rusland passen in het huidige mondiale imperialistische systeem? En hoe kijk je aan tegen multipolariteit? 

Multipolariteit kan, zonder de invloed van militante antikapitalistische massabewegingen, slechts een andere uiting van globaal imperialisme zijn. Het neoliberalisme heeft inderdaad standgehouden met behulp van die nieuwe polen. Vijay Prashad gaf in 2013 toe dat BRICS niets anders is dan ‘neoliberalisme met zuidelijke kenmerken.’ Prashad is sindsdien veel hoopvoller geworden over BRICS, wat verbazingwekkend is gezien de recente toetreding van autoritaire neoliberale monarchieën zoals Saoedi-Arabië tot BRICS en de schaamteloos imperialistische invasie van Rusland in Oekraïne. Er is nu steeds minder basis voor een anti-imperialistische en antikapitalistische ideologische cohesie ‒ veel minder dan wat de heersende elites in het verleden op de Bandung conferentie verenigde ‒ en alleen maar meer ruimte voor voortdurende kapitaalaccumulatie.

De twee belangrijkste leiders van BRICS+, China en Rusland, zijn in sommige opzichten misschien een speerpunt van economische onafhankelijkheid van het Westen. Maar die maatregelen slagen er niet in te breken met de kapitaalaccumulatie. Erger nog, BRICS+ versterkt soms de centrale rol van westerse imperialistische instellingen. De Johannesburg II Verklaring van augustus bevestigt het gezag van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de G20 en ‘moedigt multilaterale financiële instellingen en internationale organisaties aan om een constructieve rol te spelen bij het tot stand brengen van wereldwijde consensus over economisch beleid en het voorkomen van systeemrisico’s van economische verstoring en financiële fragmentatie’.

Zoals de Braziliaanse theoretici van antagonistische samenwerking ooit beschreven, kan de nationale bourgeoisie van zogenaamde niet-gebonden of ‘anti-imperialistische’ landen strijden voor een groter deel van de winst zonder het wereldwijde imperialistische systeem fundamenteel te veranderen.

In die zin ontwikkelt China (net als Rusland) steeds meer wat Minqi Li ‘imperialistisch-achtig gedrag in ontwikkelingslanden’ noemt, net zoals het zeker een sub-imperialistische rol heeft gespeeld. Multipolariteit is verre van een alternatief voor imperialisme, maar duidt op een nieuw terrein waarop grote en middelgrote mogendheden verschillende aspecten van het westerse imperialisme in stand houden en uitdagen, elk om een grotere invloedssfeer in het kapitalistische systeem veilig te stellen. Ongeacht hoe je beoordeelt of China of Rusland een imperialistisch land is, moet het duidelijk zijn dat die landen het wereldwijde imperialisme op de een of andere manier versterken, in plaats van het uit te dagen.

Anti-imperialisme moet vandaag de dag beginnen met die erkenning, niet met de naïeve hoop dat het bestaan van verschillende polen op zich ruimte zal scheppen voor revolutionaire praktijken. Samir Amin waarschuwde hiervoor in 2006 door te zeggen dat ‘de noodzakelijke economische opties en politieke instrumenten ontwikkeld moeten worden volgens een samenhangend plan; ze zullen niet spontaan ontstaan binnen de huidige modellen die beïnvloed zijn door kapitalistische, neoliberale dogma’s.’ In landen als China, Rusland en Iran is met de opkomst van BRICS+ de ruimte voor mobilisatie, zodat bewegingen samen kunnen komen om zulke samenhangende plannen te formuleren, drastisch kleiner geworden, in plaats van groter.

Door bewegingen gesteunde verkiezingsoverwinningen in Latijns-Amerika voor links in de afgelopen jaren ‒ die nu ook opnieuw onder vuur liggen van rechts ‒ vertalen zich niet automatisch in betere omstandigheden voor bewegingen aan de andere kant van de wereld. Afhankelijk van de kracht van de bewegingen ter plaatse kan multipolariteit leiden tot betere omstandigheden voor strijd dan het Amerikaanse imperialisme ‒ of net zo slecht blijken te zijn, zo niet slechter. Het punt is dat multipolariteit zelf geen van deze realiteiten garandeert, het is de relatie tussen objectieve omstandigheden en de werkelijke activiteit van bewegingen die de toekomst bepaalt.

Welke invloed hebben de spanningen tussen de VS en China gehad op de politiek en de strijd in Hong Kong en onder de Hong Kong/Chinese diaspora in de VS?

De inter-imperialistische rivaliteit tussen de VS en China heeft het in stand houden van onafhankelijke bewegingen in Hong Kong en in de diaspora veel moeilijker gemaakt. De pro-Westerse neiging van veel dissidenten in die gemeenschappen valt niet te ontkennen, en waarom die neiging bestaat is een ingewikkelde vraag. In mijn geschriften onderzoek ik waarom veel dissidenten in Hong Kong een voorliefde hebben voor het Westen. Ten eerste zijn er generaties van invloed van Sino-talige liberale dissidenten die wars zijn van klassenkritiek en het Westerse liberalisme onderschrijven. Een andere belangrijke reden is dat de spanningen tussen de VS en China hebben geleid tot wat Yao Lin een politiek van ‘baken zijn‘ noemt onder dissidente gemeenschappen.

Zoals Lin uitlegt ‘drijft de traumatiserende ervaring van het totalitarisme van de partijstaat Chinese liberalen op een anti-CCP pelgrimstocht op zoek naar gezuiverde en verheerlijkte beelden van de westerse (vooral Amerikaanse) politieke realiteit, wat zowel hun neoliberale affiniteit als hun neiging tot een Trumpiaanse metamorfose voedt.’ De polarisatie van de spanningen en de hypocriete steun van delen van het Amerikaanse establishment voor de protesten in Hongkong hebben dat bakendenken alleen maar versneld.

Een gezamenlijk doel van de Amerikaanse en Chinese heersende elites, gesteund door sommigen in het prodemocratische dissidentenkamp, is om de groei van een politiek alternatief te ontmoedigen dat gebaseerd is op het opbouwen van onafhankelijke massaorganisaties in de richting van een antikapitalistisch perspectief. Het grootste probleem is niet alleen dat links al zwak en gefragmenteerd was in Hongkong en in de diaspora voordat de repressie in 2020 begon, maar ook dat mensen al tientallen jaren niet eens kunnen bedenken wat linkse ‒ laat staan socialistische ‒ politiek of organisatiemodellen betekenen. (Veel Hongkongers associëren ‘links’ helaas met de CCP of de Democratische Partij van de VS!)

Die verwarring komt voort uit, maar kan niet worden teruggebracht tot, één van die factoren alleen: de erfenis van het Britse kolonialisme, de al lang bestaande liberale horizon van de prodemocratische oppositie en het verraad van de socialistische principes door de CCP. De spanningen tussen de VS en China hebben dat probleem alleen maar verergerd door de politieke horizon van de mensen te beperken en hen naar de ene of de andere hegemoon te duwen als de politieke oplossing voor hun problemen.

Bovendien geeft het overdreven patriottisme dat beide landen aanwakkeren als gevolg van die geopolitieke rivaliteit een gevaarlijke impuls aan het vermogen van beide staten om de verdenking van ‘buitenlandse inmenging’ als wapen te gebruiken om binnenlandse bewegingen te onderdrukken. Anti-China retoriek en beleid in het Amerikaanse establishment geven de staat nog meer macht om burgerlijke vrijheden te beperken en Chinese en andere Aziatisch-Amerikaanse gemeenschappen te discrimineren.

Dat is slechts een weerspiegeling van hoe China zijn aanvallen op de democratische rechten van mensen in Hong Kong enorm heeft uitgebreid. Het land gebruikt nationale veiligheidswetten om veel meer activisten en gewone mensen te beschuldigen en vast te houden dan alleen degenen die daadwerkelijk banden hebben met de Amerikaanse staat ‒ zonder behoorlijk bewijs of een eerlijk proces. Beide regimes bevorderen dus imperialistische doelen onder het mom van nobelere doelen, waarbij het ene regime het discours met vrijheid en democratie bewapent en het andere met anti-imperialisme en vrede.

Militaire spanningen tussen de VS en China bedreigen ongetwijfeld de levensomstandigheden van mensen overal ter wereld. Socialisten moeten zich inzetten om de toenemende geopolitieke spanningen te bestrijden, maar de ultieme oplossing is ook niet de fantasie dat beide regimes kunnen worden samengebracht om samen te werken aan het oplossen van de dringende problemen van onze tijd: klimaatverandering, opkomende autoritaire regimes, economische precariteit, enzovoort. De laatste keer dat het Amerikaanse en Chinese regime vreedzaam samenwerkten, markeerde de massale proletarisering en uitbuiting van honderden miljoenen Chinese arbeiders voor de consumentenmarkten van het globale Noorden.

We moeten overal onafhankelijke bewegingen versterken ‒ en in het geval van China opnieuw opbouwen ‒ om die natiestaten politiek uit te dagen, in plaats van te hopen op, zoals Luxemburg ooit zei, ‘de utopie van een historisch compromis tussen proletariaat en bourgeoisie om de imperialistische tegenstellingen tussen kapitalistische staten te matigen.’ Daarbij moet links zich richten op het opbouwen van banden tussen degenen die zich verzetten tegen het imperialisme van de VS en China, tegen het bloeddorstige verhaal van rivaliteit tussen beschavingen dat liberalen en de heersende elites ons hebben opgedrongen.

Je hebt kritiek geuit op de beperkingen van de campagne ‘Geen nieuwe Koude Oorlog’ die door delen van de vredesbeweging en links wordt gepromoot. Waarom is dat zo? Wat voor vredesinitiatieven zou links moeten promoten? Zie je mogelijkheden voor het bevorderen van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid/architectuur die een vreedzamer en meer coöperatieve orde bevordert en tegelijkertijd de behoeften van kleine landen prioriteit geeft boven die van grotere mogendheden?

Vorig jaar heb ik voor het Socialist Forum van de Democratic Socialists of America gewezen op de beperkingen van het ‘No New Cold War’ raamwerk, omdat de slogan niet alleen geen concrete oplossingen biedt voor degenen die geconfronteerd worden met de dreiging van China’s controle en onderdrukking, maar ook omdat dat raamwerk ons niet in staat stelt om vast te stellen dat economische onderlinge afhankelijkheid de betrekkingen tussen de VS en China blijft structureren, ondanks de geopolitieke spanningen.

Ik zeg niet dat het discours van de Koude Oorlog de huidige dynamiek volledig verdoezelt: Gilbert Achcar’s definitie van de Nieuwe Koude Oorlog als de bereidheid tot oorlog tussen verschillende grootmachten is nuttig om de politieke en economische beslissingen van belangrijke delen van de heersende klassen te begrijpen, vooral van het militair-industrieel complex. Maar de dynamiek van het wereldwijde imperialisme gaat verder dan dat. De belangen van andere belangrijke sectoren van het kapitaal gaan ook verder dan dat. Zoals Thomas Fazi het zegt: ‘Het grootste verzet tegen de nieuwe Koude Oorlog komt niet van een wereldwijde vredesbeweging, maar van de directiekamers van Westerse bedrijven.’

De echte vraag is dus, hoe kan een anti-oorlogs- en vredesbeweging eruitzien die een duidelijk antikapitalistisch perspectief kan innemen, zonder andere bewegingen onder de bus te gooien? Er zijn nuttige pogingen gedaan door onder andere Taras Bilous en Trent Trepanier om te praten over hervormingen van de huidige mondiale veiligheidskaders zoals de Verenigde Naties (VN). Maar een echt veiligheidsbeleid dat vrede bevordert en het recht op zelfbeschikking beschermt, kan alleen ontstaan na een revolutionaire breuk met het kapitalisme over de hele wereld. Voor zo’n enorme taak is het meest urgente ingrediënt op dit moment niet het berekenen van een exact programma of blauwdruk voor die veiligheidsarchitectuur, maar het maximaliseren van de ruimte voor onafhankelijke bewegingen om te groeien, te mobiliseren en collectief politieke oplossingen te ontwikkelen.

In die zin ben ik geïnspireerd door de impuls van de Argentijnse feministe Verónica Gago om haar concept van een ‘feministische internationale’ te baseren op ‘de feministische staking’. In plaats van prioriteit te geven aan een nieuw institutioneel kader voor veiligheid en verantwoordelijkheid in het huidige systeem, vooral met betrekking tot vrouwenmoorden in Latijns-Amerika, begrijpt Gago dat ‘een strategie van organisatie en zelfverdediging’ ontstaat door de massa’s in staat te stellen om ‘een collectieve praktijk te ontwikkelen die de relaties van ondergeschiktheid en uitbuiting’ op hun eigen voorwaarden probeert te begrijpen. Een dergelijk perspectief ‘verwerpt de institutionele reacties die het isolement van het probleem versterken en die het probleem proberen op te lossen door middel van een nieuwe overheidsinstantie of een nieuw programma.’

Bewegingen in het afgelopen jaar hebben ons laten zien dat de beste ‘veiligheid’ voor werkende mensen niet begint met een nieuw institutioneel kader dat het kapitalistische systeem op andere voorwaarden accommodeert, maar door de hele legitimiteit van bestaande instellingen die ten onrechte beweren onze veiligheid te garanderen, in twijfel te trekken. De arbeiders van de Foxconn fabriek in Zhengzhou beschermden zichzelf tegen de stijgende COVID-19 infectiecijfers en de slechte leefomstandigheden, die hen werden opgedrongen door bedrijven die met goedkeuring van de lokale overheid werkten om hen op te sluiten op hun werkplek onder het mom van pandemiebestrijding, door in opstand te komen.

In 2018 verzetten inheemse activisten zich tegen de poging van de Ecuadoriaanse regering ‒ in samenwerking met Chinese mijnbouwbedrijven en Amerikaanse bedrijven ‒ om de soevereiniteit van hun land in het Amazonegebied te schenden door naar Quito te marcheren.

Het meest effectieve vredesinitiatief kan alleen worden genomen door het versterken van binnenlandse bewegingen tegen de heersende bourgeoisie, van de VS tot China, niet door anti-oorlogs- en vredeswerk te zien als simpelweg een kwestie van het verbeteren van wereldwijde veiligheidsinstellingen of het tegenwerken van de ene oorlogszuchtige ten koste van de andere. Op een gegeven moment heeft links een verenigd en samenhangend politiek programma nodig waar bewegingen zich achter kunnen scharen en een wereldwijd veiligheidskader kunnen identificeren dat verder gaat dan de heerschappij van het kapitaal. In de tussentijd moeten we het politieke bewustzijn van mensen over de hele wereld herstellen voordat we op deze gronden zinvol kunnen spreken van programmatische eenheid.

Zie je mogelijkheden om internationaal bruggen te slaan tussen anti-imperialistische strijd, rekening houdend met het feit dat lokale bewegingen verschillende grootmachten als hun belangrijkste vijand hebben en daarom misschien steun (zelfs militaire hulp) zoeken bij verschillende imperialistische landen? Kan links een positie innemen van ongebondenheid aan blokken (neutraliteit) zonder de solidariteit op te geven? Kortom, hoe zou het socialistische anti-imperialisme van de 21e eeuw eruit moeten zien?

Absoluut ‒ de reden waarom ik zo graag de nadruk leg op het voortbestaan van inter-imperiale of inter-kapitalistische onderlinge afhankelijkheid in het mondiale imperialistische systeem, ondanks de opkomst van geopolitieke rivaliteit, is dat die analyse ons direct concrete aanknopingspunten biedt voor linkse internationale solidariteit. Door de wereldeconomie te begrijpen als een antagonistische eenheid kunnen bewegingen plaatsen ontdekken waar verschillende imperialistische machten of instellingen onlosmakelijk met elkaar verbonden blijven. Door campagnes op die plekken te richten kunnen bewegingen een alternatief bieden voor de militaristische oplossingen die de Amerikaanse, Chinese, Russische en andere heersende elites promoten.

Een brede antiglobaliseringsbeweging tegen multilaterale neoliberale instellingen zou bijvoorbeeld essentieel zijn voor een socialistisch anti-imperialisme in de 21e eeuw. Het IMF heeft zowel de VS als China als twee van de drie leden met het hoogste stemrecht, waar ze regelmatig samenwerken, net zoals China in stilte door de VS geleide besluiten over klimaat, handel en ander beleid in internationale organen heeft goedgekeurd. Een echte campagne tegen die instellingen zou haaks staan op het kampisme, dat een valse tegenstelling poneert tussen het westerse blok en de kampioenen van de multipolariteit ‒ die allemaal samenwerken.

Gezamenlijke campagnes tegen het IMF, BlackRock en Vanguard kunnen een nieuwe basis vormen voor het doorbreken van de impasse tussen verschillende anti-imperialistische bewegingen die vaak ook nog eens tegenover elkaar staan, terwijl ze een duidelijk alternatief bieden voor liberale vormen van belangenbehartiging. Oproepen aan het IMF om de Oekraïense schuld af te schaffen, of om weerstand te bieden aan de neoliberale deals van de Oekraïense president Volodymyr Zelensky met BlackRock voor de naoorlogse wederopbouw van Oekraïne, zijn verenigbaar met soortgelijke campagnes voor andere regio’s in het Zuiden, zoals Sri Lanka.

In een ander voorbeeld moeten we ook erkennen dat de economische stabiliteit van China deels is gebaseerd op zijn enorme importmarkt naar Israël en dat Israël op zijn beurt sterk afhankelijk is van Chinese import voor de ontwikkeling van de infrastructuur. De Boycot, Desinvestering en Sancties (BDS) campagne in solidariteit met het Palestijnse verzet zou juist baat hebben bij steun van degenen die zich verzetten tegen de Chinese staat in het buitenland. Aan de andere kant kan het verdiepen van de relaties tussen beide bewegingen, die op dit moment weinig overlappingen hebben, concrete manieren bieden voor Chinese, Hongkongse en andere dissidente diasporagemeenschappen om zich te verzetten tegen de Chinese staat, maar dan wel buiten de oplossingen die worden aangeboden door agressief rechts.

Het cultiveren van solidariteit tussen campagnes, die vaak als verschillend worden gezien, versterkt elkaar in de praktijk. Het kan echte alternatieven bieden die verder gaan dan het westerse militarisme, zonder de dreigingen van andere imperialisten zoals China en Rusland te bagatelliseren. De belangrijkste drijfveer achter deze suggesties is dat links praktische eisen en campagnes moet formuleren die de massa’s kunnen bewegen naar een revolutionaire horizon die verschilt van die van de liberalen. Abstracte slogans van ‘internationale solidariteit van de arbeidersklasse van onderop’ volstaan niet. We moeten de mogelijkheid van brede coalities over bepaalde kwesties met andere groepen buiten links niet verwerpen, maar ons concentreren op het opzetten van campagnes die de politieke onafhankelijkheid van links kunnen versterken.

Socialisten moeten het recht van nationale bevrijdingsbewegingen tegen buitenlandse krachten verdedigen om wapens te eisen van waar ze maar kunnen, net zoals socialisten deden toen Spaanse republikeinen wapens vroegen van kapitalistische staten tegen de fascistische overheersing tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Tegelijkertijd moeten we erkennen dat westerse landen bijvoorbeeld Oekraïne en Taiwan bewapenen om hun imperialistische militaire budgetten enorm uit te breiden. Wat iemands standpunt ook is over Oekraïners die wapens uit het Westen ontvangen, het moet duidelijk zijn dat de kwestie van wapens niet de allesomvattende horizon mag zijn voor internationale solidariteit ter linkerzijde. Agressieve liberalen roepen op tot meer wapenleveranties aan Oekraïne, en links moet nadenken over hoe we ons met onze organisatie van hen kunnen onderscheiden, en niet alleen de liberalen volgen en kritiekloos lobbyen voor meer.

We kunnen het recht van de Oekraïners om wapens te eisen steunen, net zoals we ons verzetten tegen elke poging van westerse imperialisten om defensieve en humanitaire hulp aan Oekraïne te gebruiken als excuus om de militaire budgetten en infrastructuur uit te breiden. Aan de andere kant, degenen die al hun inspanningen richten op het tegengaan van wapentransporten, zonder concreet werk te maken van het steunen van Oekraïnes strijd voor zelfverdediging en een brug te slaan naar andere bevrijdingsstrijden, voeren geen anti-imperialisme.

De slogan van Karl Liebknecht ‘de hoofdvijand staat in eigen land’ betekent niet dat we de socialistische kernverantwoordelijkheid van internationale solidariteit met onderdrukte volkeren die strijden tegen andere vijanden in het buitenland, verloochenen. Het is de verantwoordelijkheid van links om zich zowel te verzetten tegen imperialistische militaire budgetten in eigen land als alternatieve manieren te vinden om solidariteit uit te breiden naar het buitenland.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op LINKS. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.