De indrukwekkende opleving van strijd in geheel historisch Palestina afgelopen voorjaar bood hoop op een nieuwe eenheid van onderaf. Anne Alexander onderzoekt de implicaties hiervan voor het imperialisme en het verzet in Palestina en het Midden-Oosten.

Op 18 mei organiseerden Palestijnen in Haifa, Jaffa, al-Lydd, maar ook in Gaza en de Westelijke Jordaanoever een algemene staking op een schaal die decennialang niet vertoond was. Deze welkome ontwikkeling in de tactieken van het Palestijnse verzet roept ook nieuwe vragen op. Wat zijn de vooruitzichten voor deze hernieuwde strijd tegen het apartheidssysteem dat de Palestijnen onderdrukt en verdeelt? Wat is de relatie tussen verzet in Palestina en de vooruitzichten voor opstanden elders? Welke rol kan de arbeidersklasse hierbij spelen?

Zionisme en imperialisme

Om deze vragen te beantwoorden moeten we de vormen van ongelijke en gecombineerde ontwikkeling begrijpen die ten grondslag liggen aan het politieke en maatschappelijke systeem in heel historisch Palestina. Dit racistische, militaristische systeem wordt door de Israëlische heersende klasse gebruikt om ondanks moedig Palestijns verzet aan de macht te blijven. Het relatieve succes van dit project in de afgelopen eeuw kan niet los gezien worden van de rol die de leiders van de zionistische staat hebben gespeeld. Ze hebben Israël tot buitenpost gemaakt van het Amerikaanse imperialisme in de regio. De belangrijkste drijvende krachten achter de voortdurende onderdrukking bevinden zich in Washington en niet in Tel Aviv.

Het eerste element in de specifieke combinatie van sociale en politieke factoren die ten grondslag liggen aan het Israëlische apartheidssysteem is het vestigingskolonialisme (settler colonialism). Dat is historisch het bepalende element in de ideologie en praktijk van de staat. De Israëlisch-Joodse maatschappij is gevormd door opeenvolgende groepen kolonisten die in Palestina arriveerden. Deze kolonisten zijn zowel ideologische als materieel verbonden met het zionistische project van het onteigenen van Palestijnen.

Vestigingskolonialisme

In deze vorm van vestigingskolonialisme staat de wens om de Palestijnen uit te sluiten centraal. Het begrip ‘Hebreeuwse arbeid’ als fundamenteel principe van de zionistische economische strategie heeft nog steeds een sterke ideologische weerklank. Maar het verkeert in een soms tegenstrijdige combinatie met een tweede element in de politieke economie van de Israëlische bezetting: een repressief en racistisch stelsel van controle op arbeids-‘migranten’.

De ‘migranten’ die aan dit systeem zijn onderworpen zijn niet slechts Palestijnen, die alleen ‘migrant’ zijn omdat zij of hun familie door etnische zuivering zijn gedwongen hun huis te verlaten. Het zijn ook niet-Palestijnse arbeiders uit landen als Thailand en Bangladesh, die in de jaren 90 naar Israël kwamen voor werk.

Ook andere maatschappijen met vestigingskolonialisme hebben dergelijke ‘interne’ arbeidsregimes ontwikkeld. De pasjeswetten in Zuid- Afrika waren enigszins vergelijkbaar, maar de achilleshiel van de Zuid-Afrikaanse heersende klasse was dat het uitbuiten van zwarte arbeiders van essentieel belang was voor de economie. De Israëlische heersende klasse is er echter in geslaagd de Palestijnse arbeid te beperken tot sectoren die wel belangrijk, maar niet cruciaal zijn voor de accumulatie van kapitaal.

Belangrijk is dat er langetermijnfactoren zijn die sommige Israëlische bazen ertoe brengen om ondanks het uitsluitingsbeleid toch Palestijnen aan te nemen. Dat bleek uit de economische schade die de algemene staking van 18 mei toebracht aan de Israëlische bouwsector. Door recente verhogingen van quota voor Palestijnen die voor Israëlische bouwbedrijven mogen werken zijn veel bedrijven in de sector afhankelijk van Palestijnse arbeid.

Daarom hanteert het zionistische project een apparaat van wetten en praktijken om een raciale hiërarchie te handhaven, in combinatie met onvrije contractarbeid die teruggrijpt op de vroege periode van kapitalistische ontwikkeling. Doel is te voorkomen dat er een arbeidersklasse ontstaat die sterk en verenigd genoeg is om een democratische republiek met gelijke rechten voor allen op te bouwen.

Waakhond

Om te begrijpen waarom dit zo lang is gelukt, moeten we kijken naar het derde element in de gecombineerde ontwikkeling van Palestina. Dat is de militaire economie van Israël en de manier waarop die is geïntegreerd in de imperiale architectuur van de Amerikaanse dominantie in de regio.

De Israëlische krant Haaretz beschreef de specifieke aard van Israëls militaire rol al in 1951: ‘Israël moet de waakhond worden. Er bestaat geen vrees dat Israël een agressief beleid gaat voeren jegens de Arabische staten als dat expliciet tegen de wensen van de VS en Groot-Brittannië in gaat. Maar als de westerse machten om welke reden dan ook soms liever hun ogen willen sluiten, kan Israël een of meerdere buurlanden bestraffen als hun onbeleefdheid tegen het Westen de grenzen van het toelaatbare te buiten ging.’

De Amerikaanse militaire en economische hulp aan Israël is cruciaal voor de politieke economie van het zionistische project. Deze hulp nam in de jaren 70 enorm toe en is nog steeds ongelofelijk hoog. Deze enorme subsidies veranderden de ‘last’ van militaire uitgaven in een middel om nog meer externe fondsen aan te trekken. Ze legden ook de basis voor de boom in technologie en research. Deze sectoren zijn sinds de jaren 90 cruciaal voor de groei van de Israëlische economie. Palestijnen werden vanwege de ‘nationale veiligheid’ uitgesloten van wat een van de strategisch belangrijkste centra van kapitaalaccumulatie zou worden.

De militaire economie van Israël is een integraal onderdeel van het door de Amerikaanse heersende klasse gedomineerde imperialistische systeem. Israëls militaire voorsprong op de andere regionale machten is diep verankerd in dit systeem. De rol van Israël is zo belangrijk dat de VS niet bereid is de Israëlische heersende klasse te dwingen ook maar een zwakke Palestijnse staat toe te staan.

Revolutionaire strijd

Wat is dan het alternatief? Waar zijn de krachten die genoeg maatschappelijke macht hebben om de fundamenten van de Israëlische staat en het regionale imperialistische systeem te ondermijnen? Voor het eerste deel van het antwoord moeten we kijken naar de rol van de Palestijnse arbeidersklasse. Pogingen om te verhinderen dat Palestijnen als arbeiders collectief in actie komen tegen hun onderdrukkers zijn slechts in beperkte mate geslaagd. Dat heeft de algemene staking van 18 mei laten zien. De rol van Palestijnse burgers van Israël en Palestijnse ‘arbeidsmigranten’ in de staking maken dit nog belangrijker. Dat laat zien wat de mogelijkheden zijn van gemeenschappelijke actie van Palestijnen aan beide kanten van Israëls apartheidsmuren.

Bovendien bestaat de Palestijnse arbeidersklasse niet alleen binnen historisch Palestina. Door de Nakba is ze verspreid over andere staten in de regio. In Jordanië vormen Palestijnen de meerderheid van de bevolking. Er wonen minstens 200.000 Palestijnen in Libanon en ongeveer een half miljoen in Syrië. Degenen die in 1948 de etnische zuivering ontvluchtten en hun nazaten zijn in veel gevallen geconfronteerd met andere verwoestende conflicten, zoals de Libanese burgeroorlog van 1975 tot 1990 en de Syrische contrarevolutie en burgeroorlog na 2011. Palestijnse arbeiders hebben een belangrijke rol gespeeld in de economieën van de Golfstaten. Honderdduizenden van hen moesten vluchten na de Irakese inval in Koeweit en de Golfoorlog van 1991.

Deze ervaring van klassenformatie in ballingschap heeft twee kanten. Aan de ene kant maken de Palestijnse onderdrukking en het Palestijnse verzet deel uit van de klassenstructuur in Libanon, Jordanië, Syrië en een aantal Golfstaten. Net zoals Israël hebben de heersende klassen in sommige van deze landen barrières opgeworpen tussen Palestijnen en hun ‘eigen’ burgers. Ze onthouden Palestijnen gelijke rechten om te werken, openbare voorzieningen te gebruiken en huizen te kopen, waardoor Palestijnen afhankelijk en arm blijven.

Toch krijgt solidariteit met de Palestijnse strijd in combinatie met de strijd van de arbeidersklasse en de armen in deze maatschappijen een revolutionaire dimensie. Precies om dit te voorkomen begon koning Hussein van Jordanië in 1970 een oorlog tegen de Palestijnse gewapende bewegingen. Diezelfde redenen speelden mee toen de maronitische christelijke milities in Libanon in 1975 de Libanese burgeroorlog begonnen.

De Palestijnse strijd is altijd een inspiratie geweest voor strijd elders in de regio, en heeft die soms direct versneld. Dat was duidelijk te zien in Algerije in 1988, waar het voorbeeld van de Palestijnse Intifada een rol speelde in de opstand van arme Algerijnen tegen het autoritaire regime van het FLN. Ook voorafgaand aan de Tunesische en Egyptische revoluties van 2011 had de solidariteitsbeweging met Palestina een beslissende invloed op het politieke bewustzijn.

Verder dan Palestina

Er zijn echter belangrijke objectieve en subjectieve barrières die kunnen verhinderen dat de strijd van de Palestijnse arbeidersklasse de motor van de Palestijnse nationale revolutie tegen Israël wordt. Palestijnen onder Israëlische heerschappij hebben te maken met de uitgebreide gevangenisarchitectuur van Israëls militaire surveillancestaat. Daaronder vallen de muren, controleposten, detentiecentra, drone-aanvallen en bendes gewapende ‘burgers’. In Libanon en Syrië zijn de Palestijnen door sektarisme en oorlog relatief geïsoleerd gebleven van bredere strijdgolven, ondanks de revolutie in Syrië in 2011 en de enorme mobilisaties in Libanon sinds 2018.

Dit komt deels door de nationalistische en islamistische krachten die dominant zijn in de Palestijnse nationale beweging. Deze partijen en stromingen hebben consequent de klassenaspecten van de Palestijnse strijd weggedrukt. In plaats daarvan hebben ze geprobeerd binnen de imperialistische hiërarchie in de regio net genoeg ruimte te creëren voor een Palestijnse staat geleid door een Palestijnse bourgeoisie. Onder druk van onderaf hebben nationalistische, stalinistische en islamistische leiders soms stakingen geleid en gemobiliseerd voor bur- Palestijnse opstand gerlijke ongehoorzaamheid. Maar ze gebruiken deze vormen van strijd als troef in hun onderhandelingen met de grote machten, niet om de bevrijdingsstrijd van onderop vooruit te helpen.

Ook huldigen al die politieke stromingen het principe van non-interventie in de klassenstrijd in de regio. Deze stromingen hebben de steun en bescherming nodig van ‘bevriende’ staten, die hen voorzien van wapens en bases, hun leiders in ballingschap asiel verlenen of diplomatieke steun geven. In ruil daarvoor moeten ze zich actief inzetten om te voorkomen dat solidariteit uitgroeit tot gemeenschappelijke strijd van Palestijnen en Libanezen, Syriërs of Jordaniërs.

Ondanks haar indrukwekkende strijdtradities is de Palestijnse arbeidersklasse gefragmenteerd. Dat betekent dat de strijd van arbeiders elders in de regio cruciaal is. Hun strijd tegen hun ‘eigen’ staten en tegen het imperialisme, inclusief de rol van Israël, is van groot belang voor de bevrijding van Palestina. Dat brengt ons bij een essentiële vraag. Waarom hebben de revoluties en opstanden sinds eind 2010 Israëls mogelijkheden voor repressie niet verzwakt of grotere verworvenheden voor de Palestijnen mogelijk gemaakt?

De ervaring van veel van deze revoluties laat zien dat de Palestijnse kwestie nog steeds een grote rol speelt bij het verdiepen van de ‘interne’ strijd voor democratie en sociale rechtvaardigheid. In Tunesië was verzet tegen het uitnodigen van toenmalig Israëlisch premier Ariel Sharon voor een top in 2005 een van de keerpunten in de prerevolutionaire periode. Dit ging gepaard met samenwerking tussen activisten van oppositionele stromingen en linkse vakbondsmensen. In Egypte vond een golf van protest plaats in solidariteit met de Tweede Intifada in 2000. Een nieuwe generatie activisten die hierdoor aan politiek zelfvertrouwen won zou een decennium later een revolutie leiden.

Maar er vallen ook negatieve lessen te trekken uit de ervaring van deze revoluties. Die bevestigen de analyse dat de Palestijnse kwestie verbonden is met de structuur van deze staten, met name met hun militaire instituties. De Egyptische revolutie had een begin kunnen maken met het verbreken van de ketenen die de Palestijnen kluisteren en hun beweging fragmenteren. Als de revolutie de Egyptische staat in zijn kern had geraakt en de samenhang van het leger had verpletterd, had ze een bres kunnen slaan in het regionale imperiale systeem dat de bezetting in stand houdt. Maar de Egyptische revolutie was wel breed, maar niet diep. Ze mobiliseerde tientallen miljoenen gewone mensen die veelal voor het eerst van hun leven, via collectieve actie van onderop, begonnen hun politieke lot vorm te geven. Maar ze was niet in staat om de machtsstructuren in het hart van de staat op een gerichte manier te treffen.

Revolutionaire activisten deden hun best om de solidariteit met de Palestijnen vooruit te helpen. Er waren grote protesten, zoals de demonstratie in september 2011, die van het Tahrirplein naar de Israëlische ambassade in Giza liep. Dat dwong de ambassadeur om zich in paniek terug te trekken naar Tel Aviv. En in november 2012, toen Israëlische raketten Gaza bestookten, organiseerden activisten solidariteitskonvooien die via Sinaï de Palestijnen wisten te bereiken.

Een van degenen die de reis naar Gaza ondernamen, was de toenmalige premier in de door de Moslimbroederschap gedomineerde regering. Deze islamistische partij, die in juni van dat jaar ook de presidentsverkiezingen had gewonnen, versoepelde de Egyptische kant van de blokkade enigszins. Maar de druk van de solidariteitsbeweging was niet voldoende om de islamisten te dwingen hierover de confrontatie aan te gaan met het leger.

Alle islamistische partijen die deelnamen aan de parlementsverkiezingen in 2011 en 2012 hadden nadrukkelijk verklaard dat ze het vredesverdrag met Israël niet zouden opzeggen. Er was ook amper een publiek debat over de Amerikaanse subsidies die het Egyptische leger ontvangt voor zijn rol als cipier van Gaza.

Wat er ontbrak in de Egyptische revolutie, was een in de arbeidersklasse gewortelde revolutionaire partij die in staat was om de macht van die klasse niet alleen op straat, maar ook op de werkplek te mobiliseren. Zo’n organisatie had kunnen zorgen dat die macht werd ingezet om de repressieve kern van de Egyptische staat te breken. Voor het opbouwen van zo’n partij is het niet genoeg dat de Egyptische arbeiders meer stakingen en collectieve acties organiseren. Er is ook een kader van activisten uit de arbeidersklasse nodig, die zich committeren aan een politiek van bevrijding van alle onderdrukking. Ook dit is een manier om te zorgen dat de Palestijnse kwestie wordt verankerd in het proces van de opbouw van revolutionaire bewegingen in het Midden-Oosten.

We moeten uit de nederlaag van de revolutionaire golf van 2011 niet concluderen dat de Palestijnen terug bij af zijn. Ook moeten we niet afwachten tot er in Egypte, Libanon, Jordanië of Algerije spontaan revolutionaire massapartijen ontstaan die de Palestijnen uit hun hachelijke situatie kunnen redden. Integendeel, de opleving van gezamenlijke strijd in heel historisch Palestina kan inspiratie bieden voor het opnieuw opbouwen van bewegingen in de regio na de rampen van contrarevolutie en oorlog.

Het imperialistische systeem in de regio houdt zowel de Palestijnen als de meerderheid van de bevolking in de regio gevangen in een nachtmerrie van armoede, onderdrukking en oorlog. Het is nog steeds zo dat de zwakste punten in dit systeem zich niet in Palestina zelf bevinden. Het blootleggen van die zwakke punten en het opbouwen van revolutionaire organisaties die het verzet in Palestina verbinden met de klassenstrijd in de omliggende regio is nog nooit zo urgent geweest.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.