De heren Joachim Pohlman en Bart De Wever willen met behulp van een culturele “canon” de mensen naar hun ideologisch evenbeeld en gelijkenis veranderen. Een oorspronkelijk idee is dat niet maar niemand eist enige oorspronkelijkheid vanuit die hoek. In 1994 publiceerde de Amerikaan Harold Bloom zijn Westerse Canon onder de moeilijk vertaalbare titel The Books and School of the Ages. Het gaat om een lijst van literaire werken die je als cultuurmens moet gelezen hebben, anders kan je de bijzondere waarden van de Westerse beschaving niet belichamen en nog minder uitdragen volgens Bloom.

De kern van Blooms literaire cultuur bestaat welgeteld uit 26 auteurs: Shakespeare, Dante, Chaucer, Cervantes, Montaigne, Molière, Milton, Samuel Johnson, Goethe, Wordsworth, Jane Austen, Walt Withman, Emily Dickinson, Dickens, George Eliot, Tolstoj, Ibsen, Freud, Proust, Joyce, Virginia Woolf, Kafka, Borges, Neruda, Pessoa, Beckett. De Angelsaksische auteurs slepen 50% in de wacht, de rest van de kern bestaat uit één Italiaan, drie Hispanofonen, één Portugees, drie Duitstaligen, drie Franstaligen, een Rus en één Noor. Vier op de 26 zijn vrouwen.

Ik ben er al een tijd van overtuigd dat veel dat Freud geschreven fictie is en geen wetenschap, en hier geeft Bloom mij gelijk. Stijn Streuvels was hem blijkbaar niet bekend maar we weten dat hij zich “niet echt kon verdiepen in Multatuli”. Misschien omdat de auteur van de Max Havelaar een ietsje te kritisch was over de Westerse waarden in de Nederlandse kolonie Indonesië. Bloom had een conservatieve kijk op het hedendaags academisch cultuurbedrijf zoals blijkt uit The Closing of the American Mind uit 1987. Hij veroordeelt daarin wat hij noemt de literatuur van het ressentiment, van de rancune, van de wrok, zoals die uitgedragen wordt door feministen, multiculturalisten, cultuurmarxisten, lieden die sociale foutjes in de boeken aanstippen, terwijl lezen volgens Bloom een esthetische vervoering moet zijn die de geest verheft. We moeten trots zijn op onze Westerse beschaving en wat die literair heeft voortgebracht en dat zonder naargeestige bedenkingen, zoals Vlaamse nationalisten “fier zijn omdat ze Vlaming zijn”.

Volgens mevrouw A.S. Byat gaat het in die canon om de auteurs (zonder dat men voor een van hen een bepaalde voorliefde heeft) die het medium, de taal waarin ze werken veranderd hebben. Als we dat op de Vlaamse canon betrekken, dan hebben de Vlaamse Primitieven zeker een belangrijke invloed uitgeoefend op de Europese schilderkunst, maar of dat nog het geval is geweest met Constant Permeke of Albert Servaes valt te betwijfelen. Welke canonieke invloed in de Westerse wereld is uitgegaan van Felix Timmermans en Ernest Claes is mij onbekend. De canonieke rol van de Slag der Gulden Sporen van 1302 op de Westerse geschiedenis is voor mij een mysterie.

De Vlaamse canon in voorbereiding is dus geen canon in Bloomse zin, maar een nationaal-populistische middeltje in de strijd voor de Vlaamse afscheiding. Bart de Wever heeft zelf in 2002 gewezen op het manipulerend karakter van zo’n canon, “typisch voor despotische regimes”. Maar, gedreven door stemmenverlies denkt hij daar nu anders over. Canons dienen voor intern misbruik, of het nu over het Westen gaat, Europa of Vlaanderen. De Europese Unie heeft trouwens onlangs de samenstelling van een historische canon voor eigen gebruik gepland.