Op 27 februari 2021 verkoos de Duitse partij Die Linke twee nieuwe voorzitters – Janine Wissler en Susanne Hennig-Wellsow – en een nieuw dagelijks bestuur.

Veel van de nieuwe leden van deze leiding behoren tot een jongere generatie die zich inzet voor de vernieuwing van de partij: om er een moderne socialistische partij van te maken, gebaseerd op haar leden. Er liggen grote kansen voor Die Linke, maar de partij staat ook voor enorme uitdagingen.

Een nieuwe generatie

De partij gaat een nieuwe fase in. Er zijn nieuwe voorzitters gekozen die een frisse wind laten waaien na jaren van interne verdeeldheid. Het was een belangrijke stemming. Maar dat is niet het belangrijkste. Wat doorslaggevend is, is iets anders: het congres toonde het gezicht van een nieuwe, jongere partij. Voor deze generatie zijn de oude tradities van activisten die in de jaren zeventig en tachtig politiek zijn opgegroeid, minder belangrijk.

Deze nieuwe generatie heeft zich gevormd in de bewegingen tegen extreem-rechts (van Pegida tot de AfD), in de Die Linke-campagnes over huisvesting of gezondheid en in de beweging voor klimaatrechtvaardigheid. Velen van hen hebben ervaring opgedaan in vakbondswerk en sommigen zijn jonge fulltime bestuurders in hun vakbond. Maar de meesten van hen hebben hoger onderwijs gevolgd en niet een beroepsopleiding.

De krachtsverhoudingen tussen de stromingen binnen de partij zijn drastisch veranderd. De Sozialistische Linke, die lange tijd een sterke positie innam in West-Duitsland, heeft aan belang ingeboet. Vooral omdat verschillende van haar meest zichtbare vertegenwoordigers juist tot de kern behoren van het verzet tegen de in 2012 begonnen vernieuwing van Die Linke. Deze vernieuwing streeft juist naar een links dat in staat is campagne te voeren en mensen te organiseren, en een partij waarvan de leden kunnen experimenteren en tegelijkertijd een strijdplan kunnen opstellen voor alle centrale sociale vraagstukken. In het nieuwe partijbestuur, dat uit 44 personen bestaat, zitten geen leden van Sozialistische Linke, terwijl 20 kandidaten met steun van Bewegungslinke (‘links in beweging’) werden gekozen. Het zou overhaast zijn om dit als een verschuiving naar links op te vatten, want ook de groep hervormers die met name belang hecht aan regeringsdeelname, kan met dit congres tevreden zijn. De hervormers zijn goed vertegenwoordigd in de leiding en in die zin is deze oriëntatie ook in de partij geconsolideerd.

Bewegungslinke is ontstaan tijdens de strijd over de vernieuwing van de partij. Door toedoen van Katja Kipping en meer in het bijzonder van Bernd Riexinger heeft deze jonge stroming nieuwe opvattingen over de activiteiten van de partij ondersteund en verdedigd. Ze beschouwt zichzelf als een ‘linkse’ stroming in die zin dat ze de klassenstrijd ziet als een centrale motor van ontwikkeling waaraan Die Linke actief moet deelnemen. Maar de stroming wil klassenstrijd combineren met de strijd tegen andere vormen van onderdrukking en discriminatie. Daarom omschrijft ze zichzelf ook als fundamenteel feministisch, antiracistisch en ecologisch.

Wat opvalt aan dit congres zijn niet de twintig leden van de leiding die gesteund worden door de Bewegungslinke, maar het feit dat duidelijk werd in hoeverre de strategische vernieuwing vruchten heeft afgeworpen. En die vernieuwing ging niet over één stroming, maar betrof de meeste leden – over de afbakening van stromingen en andere verbanden heen.

Hoe dan ook, de Die Linke van vandaag is niet meer de Die Linke van 2012. Het strategisch kader is verschoven. Janine Wissler heeft tijdens het congres opnieuw bevestigd dat ‘solidariteit ondeelbaar is’. Dat duidt in feite op een uitbreiding van het actieterrein. Natuurlijk is Die Linke de partij die opkomt voor een socialistische vernieuwing van de verzorgingsstaat, die strijdt tegen de militarisering van het buitenlands beleid. Maar ze wil ook de partij zijn van antifascistisch en antiracistisch verzet, en van klimaatrechtvaardigheid. ‘Solidariteit is ondeelbaar’ duidt in dit verband op de poging om binnen de sociale beweging nieuwe allianties te smeden die in staat zijn een fundamentele verandering in de politiek door te voeren. Het betekent precaire mensen verenigen met de kern van de arbeidersklasse – die nog niet aan die onzekerheid is blootgesteld – en loontrekkers in de middenklasse. En ook mensen verenigen die betrokken zijn bij verschillende sociale bewegingen of ermee sympathiseren.

Die Linke staat dus voor een reeks uitdagingen die ze moet aangaan en voor kansen die ze moet grijpen.

Een verenigend politiek project en een verenigende politieke cultuur

Een belangrijke uitdaging in de komende maanden en jaren zal het opnieuw lanceren van een project zijn rond een nieuwe politieke cultuur. De partij moet versterken wat leden met verschillende sociale achtergronden en politieke gevoeligheden met elkaar gemeen hebben. Alleen oproepen tot eenheid, hoe belangrijk ook, zal niet voldoende zijn. Verenigen betekent andere ervaringen, andere prioriteiten en andere waarden aan de orde stellen, zodat verschillen niet over het hoofd worden gezien, maar door gemeenschappelijk politiek werk juist vruchtbaar worden gemaakt.

Dat lukt des te beter als alle energie wordt gestoken in het ontwikkelen van goede voorstellen voor politieke hervormingen, het gezamenlijk proberen enthousiasme te wekken voor Die Linke, het verbinden van initiatieven en organisaties met het oog op het opbouwen van allianties en het gemeenschappelijk bestrijden van politieke tegenstanders. Een samenbindende politieke cultuur moet meningsverschillen niet wegvagen, maar gewoonten en regels ontwikkelen die het gemeenschappelijke voorop stellen en het zo mogelijk maken elkaar te versterken. Dergelijke banden en overeenkomsten worden het best gesmeed tijdens praktisch politiek werk. Beide vereisen echter nieuwsgierigheid, respect en het vermogen zich aan democratische besluiten te houden. Het overwinnen van een cultuur van achterdocht en vijandigheid – zoals Die Linke die de afgelopen jaren heeft gekend – is daarom een overlevingskwestie voor de partij.

Een rebelse regering

De eeuwenoude vraag hoe Die Linke haar eisen ten uitvoer kan leggen, zal opnieuw op de agenda staan. Susanne Hennig-Wellsow, een van de twee nieuwe voorzitters, heeft een uitgesproken ambitie om een coalitieregering met de SPD en de Groenen te leiden. De gedachte dat Die Linke moet streven naar een linkse regering in Duitsland is juist. Wat echter twijfelachtig zal zijn – en dat is allesbehalve een detail – is wat dat precies zal inhouden àls het al mogelijk is, en wat er moet gebeuren vóór Die Linke ‘geschikt om te regeren’ wordt. Noch Susanne Hennig-Wellsow, noch Katja Kipping, die de afgelopen jaren op iets minder provocerende wijze dezelfde kant op is gegaan, hebben bijdragen geleverd die meer concrete antwoorden bieden op de uitdagingen en problemen die een dergelijke strategie met zich meebrengt. ‘We willen, we moeten, we kunnen’ klinkt vastberaden, maar verduidelijkt weinig. Het zou wenselijk zijn dat dit debat intensiever wordt gevoerd.

Dit najaar zal een linkse regering niet mogelijk zijn. Er is op dit moment geen basis voor een ‘regering van solidariteit en democratische vernieuwing’. Er is nauwelijks sprake van een serieuze interactie tussen de partijen en de sociale krachten die met hen verbonden zijn. Een coalitie voor verandering bestaat hooguit in de hoofden van enkele activisten en leiders, en zelfs dan is het iets vaags. Maar een regering die hervormingen kan doorvoeren en de confrontatie kan aangaan met gevestigde belangen, kan niet in de lucht zweven. Toch zouden sceptische leden van Die Linke er goed aan doen niet eenvoudig ‘Nee’ te zeggen tegen de regeringsoptie, en zich niet alleen defensief verschuilen achter rode strepen. Die Linke zou vooral het vermogen van de partij moeten ontwikkelen om macht uit te oefenen in een rebelse regering.

Voorwaarde is dat men in staat is sociale conflicten te organiseren (of mede te organiseren) en deze te vertalen in ingrijpende hervormingen – via een moeizame confrontatie met een deel van de overheid, rechts, de bourgeoisie en een deel van de middenklasse. Wat zijn dan de hervormingen die de partij moet doorvoeren? Zal Die Linke sterk genoeg zijn om de stormen te doorstaan die een beleid van ambitieuze hervormingen zou ontketenen? Hoe moet ons politieke project eruit zien, dat meer moet zijn dan de som van een paar hervormingen, maar moet laten zien waar wij met het land op korte en middellange termijn naar toe willen? Hoe kunnen we voorkomen dat Die Linke als een tijger de arena ingaat om echte hervormingen te bepleiten en eindigt als een voetveeg voor de Groenen en sociaal-democraten (‘meer kunnen we niet doen, de machtsverhoudingen zijn er niet’)? En dan: hoe kunnen er de komende jaren echte politieke allianties worden opgebouwd die zo’n ontwikkelingsmodel voor een meer verenigd en democratisch Duitsland werkelijk kunnen ondersteunen en opleggen? En, niet het minst: hoe brengt zo’n project ons dichter bij het socialisme, hoe maken we het socialisme aantrekkelijker?

Conflicten aangaan en macht opbouwen

Een absolute voorwaarde voor het vermogen om te regeren is de opbouw van sociale macht – maar ook van organisatiekracht van Die Linke zelf. Een linkse partij in een positie om te regeren moet ook in staat zijn om te vechten. Iedereen die de staat van Die Linke eerlijk bekijkt, zal moeten toegeven dat het heel wat oefening zal vergen om dat niveau te bereiken.

Organisatiekracht ontstaat als activisten in beweging willen komen, enthousiast actief zijn in hun eigen milieu, zich politiek blijven scholen, en ook als het mogelijk is om meer toegewijde fulltime medewerkers in dienst te nemen. Sociale macht en organisatorische macht zijn uiteraard niet hetzelfde, maar de twee gaan wel hand in hand.

Die Linke heeft geen sociale macht als ze genoegen neemt met het aan de kaak stellen van politieke en sociale problemen van alledag en deze omzet in politieke vragen, ideeën en eisen waarover rond de tafel wordt gediscussieerd. Ze heeft sociale macht als mensen buiten de eigen gelederen haar willen verdedigen. Hoe meer activisten er zijn, hoe beter de politieke vorming, hoe meer de partij een aantrekkelijke gesprekspartner in het veld is, hoe gemakkelijker het is om dat te bereiken. Van Die Linke een in de samenleving verankerde partij te maken die mensen verbindt, hun ideeën ontwikkelt en die tijdens maatschappelijke strijd kan functioneren, is een voorwaarde om de confrontatie aan te kunnen gaan, om te kunnen besturen en het land te transformeren.

Een regeringspartij willen zijn zonder in staat te zijn een strijdende partij te worden zal zeker tot een politieke nederlaag leiden. Daarom is het belangrijk Die Linke te versterken als een partij die aanwezig is in sociale bewegingen, die zich organiseert rond sociale thema’s en zichtbaar is in lokale parlementen. Daarom is het nodig om initiatieven en bewegingen te ondersteunen en alternatieven op lokaal niveau tastbaar te maken: Redding van de ziekenhuizen? Een groene transitie in het vervoer? Woningbouw? De resultaten van de recente regionale verkiezingen in Baden-Württemberg en Rijnland-Palts laten zien dat er op deze terreinen nog veel te doen is. Aanzienlijke resultaten in enkele steden (dit geldt ook voor de meest recente resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen in Hessen) wijzen erop dat er ook veelbelovend potentieel is.

Antwoorden geven op centrale politieke kwesties

Die Linke zal deze sociale macht echter snel moeten opbouwen en tegelijkertijd praktische antwoorden moeten geven op drie centrale politieke kwesties.

Ten eerste heeft de federale regering, om de economische en gezondheidsaspecten van de covid-crisis te overwinnen, veel geld uitgegeven aan economische hulp en sociale steun, bijvoorbeeld via de arbeidstijdverkortingstoelage. Interessanter zijn de programmatische verschuivingen van de SPD en de Groenen. Beide zullen in de komende maanden, in de aanloop naar de Bondsdagverkiezingen, sociale beloften doen. Of dat bijvoorbeeld tot een wijziging van hun huidige beleid zal leiden, blijft mijns inziens een open vraag, ook al is scepsis op zijn plaats. De test komt na de Bondsdagverkiezingen, als de prijs van het coronacrisisbeleid zal moeten worden betaald. Het is makkelijk om in de war te raken van de prognoses, maar een van bovenaf opgelegd herverdelingsbeleid zal niet op de agenda staan van de volgende regeringscoalitie, zeker niet als het een coalitie is tussen de CDU-CSU en de Groenen. Het komende jaar zullen we een defensieve strijd moeten voeren en moeten strijden voor een andere verdeling van de rijkdom. Die Linke moet zich hierop voorbereiden, de vakbonden hiervan bewust maken en nadenken over initiatieven voor allianties.

Ten tweede: de ecologische en sociale transitie is nu al aan de gang – en zal nog sneller gaan. Op de werkplekken gaat ze gepaard met een nieuwe golf van rationalisering. Werk en leven zullen veranderen (digitalisering). We gaan niet een periode van stabiliteit in, maar een van omwenteling. In de auto-industrie, zowel bij grote concerns als bij toeleveranciers, is dit alles al alomtegenwoordig. Deze ecologische en sociale overgang zal van bovenaf worden vormgegeven als sociaal links – en in het bijzonder Die Linke – niet ingrijpt. Wat moet er gebeuren zodat de belangen van werkende mensen en werklozen in het middelpunt van de belangstelling komen te staan, en niet de belangen van ondernemingen en financiële speculanten? Op basis van de geformuleerde voorstellen – zoals die van een ‘linkse groene transitie’ van Bernd Riexinger – zouden praktische antwoorden kunnen worden gevonden in het kader van een diepgaande discussie met ondernemingsraden en werknemersvertegenwoordigers, vakbondsleden en activisten in de milieu- en klimaatrechtvaardigheidsbeweging. Wie niet wil dat de omvorming van economie en maatschappij onder leiding van een coalitie van conservatieve partijen en Groenen plaatsvindt, moet alternatieve socialistische en ecologische oplossingen in de praktijk brengen.

Dat impliceert duidelijke hervormingsvoorstellen, die tot op zekere hoogte utopisch moeten zijn: aangeven wat noodzakelijk is, en niet alleen wat ‘haalbaar’ is. Als partij zal het nodig zijn om sociale zorgen onder de aandacht te brengen in de beweging voor klimaat- en milieurechtvaardigheid en daar actief in te zijn. Het zal ook nodig zijn om te luisteren naar het debat over linkse antwoorden en hier aan bij te dragen. Denken dat we al een voorraad waarheden hebben (variërend van min of meer links keynesianisme tot de revolutionaire traditie) en dat die waarheden voldoende zijn, voegt hoe dan ook niet veel toe.

Ten derde is extreemrechts, dat in dit land radicaliseert, niet verslagen, ook al is de AfD de laatste tijd niet meer in opmars. Het gevaar schuilt in de verdere ontwikkeling ervan in Oost-Duitsland, waar ze het meest fascistisch is. De crisis van de AfD mag ons niet misleiden, met name omdat het sociale gif dat haar heeft gevoed (sociale onzekerheid, verlies van vertrouwen in de traditionele partijen, bestaande racistische en autoritaire attitudes) nog steeds aanwezig is en zich in tijden van crisis nog meer kan verspreiden. De uitdaging blijft om uiting te geven aan de legitieme woede van mensen die zich, teleurgesteld, tot extreemrechts wenden, zonder de verkeerde conclusie te trekken dat het gros van de gefrustreerde mensen geneigd is radicaal-nationalist te worden, omdat het kiezers zouden zijn die teleurgesteld zijn door links.

Thomas Goes is actief bij Die Linke in Göttingen en een sympathisant van de Bewegungslinke-stroming.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op International Viewpoint. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.